In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1964, werd beschuldigd van het onthouden van de nodige zorg aan haar hond, een Yorkshire Terriër, op 25 juni 2016 te Alkmaar. De hond was vastgebonden aan een speeltoestel en alleen achtergelaten zonder voldoende drinkwater en voedsel. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen heeft geacht. Het vonnis van de politierechter werd vernietigd, omdat er slechts aantekening was gedaan volgens artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 20 uur, waarvan 10 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte gedurende de proeftijd maximaal één huisdier mocht houden, maar het hof heeft besloten geen bijzondere voorwaarde op te leggen. Het hof benadrukte de verantwoordelijkheid van de verdachte als houder van een dier en dat het houden van dieren niet vrijblijvend is. De verdachte had geen eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten, wat meegewogen werd in de beslissing. Het hof heeft de op te leggen straf gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet dieren.