ECLI:NL:GHAMS:2018:2356

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 juli 2018
Publicatiedatum
10 juli 2018
Zaaknummer
23-003436-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dierenmishandeling van een rijksspeurhond op Schiphol

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was beschuldigd van dierenmishandeling, specifiek het schoppen van een rijksspeurhond op Schiphol op 25 april 2016. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 60 uur, subsidiair 30 dagen hechtenis. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een geldboete van € 500,- geëist, subsidiair 10 dagen hechtenis.

Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de aangiften van verbalisanten en getuigen. De verdediging voerde aan dat de verklaringen van de verbalisanten onbetrouwbaar waren, maar het hof oordeelde dat er geen reden was om aan de betrouwbaarheid van de aangiften te twijfelen. De verklaringen van de verbalisanten werden ondersteund door getuigenverklaringen, die bevestigden dat de verdachte een schopbeweging naar de hond had gemaakt. Het hof achtte het bewezen dat de verdachte de hond pijn had gedaan en diens welzijn had benadeeld.

Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en legde een geldboete op van € 500,-, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Het hof benadrukte de ernst van het feit, gezien de rol van de hond in de samenleving en het disrespect dat de verdachte toonde door het dier te mishandelen. De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet Dieren die van toepassing waren ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003436-16
datum uitspraak: 10 juli 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 5 september 2016 in de strafzaak onder parketnummer 15-118204-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1955,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
26 juni 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 april 2016 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer zonder redelijk doel en/of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar was, bij een dier, te weten een hond (te weten een rijksspeurhond), pijn en/of letsel heeft veroorzaakt en/of de gezondheid en/of het welzijn van dat dier heeft benadeeld, door (met kracht) met zijn voet tegen de flank althans het lichaam van die hond te trappen/schoppen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd om proceseconomische redenen.

Bespreking van het bewijsverweer

De raadsman heeft vrijspraak bepleit en heeft daartoe – kort weergegeven – het volgende aangevoerd. Hetgeen de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben gerelateerd is onbetrouwbaar, nu hun beschrijvingen van de situatie zo uiteenliggen. Daarmee zijn de aangifte van [verbalisant 1] en het proces-verbaal van [verbalisant 2] niet bruikbaar voor het bewijs. De enige getuige die geen (emotioneel of loyaliteits-) belang heeft bij deze zaak, [getuige] , heeft niet gezien dat de verdachte de hond heeft geraakt.
Het hof overweegt als volgt.
Er is geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de aangifte van [verbalisant 1] , nu deze op belangrijke punten wordt ondersteund door de verklaringen van [verbalisant 2] en [getuige] . [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben beiden verklaard dat de verdachte een schopbeweging maakte naar de hond en de hond vol in haar hals raakte. Ook de getuige [getuige] heeft de verdachte een schoppende beweging zien maken. Zij weet echter als zij vijftien maanden na het feit wordt gehoord door de raadsheer-commissaris niet meer of de hond werd geraakt. Dit betekent niet dat de hond niet is geraakt, zoals de verdachte stelt. Verder heeft [getuige] , evenals [verbalisant 1] , verklaard dat de verdachte heel boos werd en ‘rothond’ zei. Voorts heeft [getuige] verklaard dat er een douaneman (het hof begrijpt: [verbalisant 2] ) bijkwam die tegen de verdachte zei dat hij niet zo heftig moest reageren en dat de verdachte vervolgens helemaal uit zijn dak ging. Ook dit is in lijn met de verklaringen van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] .
Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 25 april 2016 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, zonder redelijk doel bij een dier, te weten een rijksspeurhond, pijn heeft veroorzaakt en het welzijn van dat dier heeft benadeeld, door met kracht met zijn voet tegen de flank, althans het lichaam, van die hond te schoppen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Voorwaardelijke verzoeken

De raadsman heeft een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het laten doen van nader onderzoek naar de camerabeelden en het horen van senior secretaris [naam 1] , indien het hof de verdachte niet vrijspreekt in onderhavige zaak. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat uit een e-mail van [naam 1] blijkt dat er [relevante] camerabeelden beschikbaar zijn geweest en het bekijken van deze beelden noodzakelijk is om het relaas van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] nader te kunnen toetsen.
Het hof wijst het verzoek tot het doen van nader onderzoek naar camerabeelden af.
Uit de e-mail van [naam 1] van 15 augustus 2016 blijkt dat er weliswaar camera’s aanwezig waren doch het feit heeft plaatsgevonden in een blinde hoek van die camera’s en er geen camerabeelden beschikbaar zijn. Uit de processen-verbaal van 29 mei 2017 en 21 juni 2018 van [naam 2] blijkt dat er ten tijde van het tenlastegelegde feit geen camerabeelden op airside werden opgenomen. Het hof begrijpt hieruit dat ten tijde van het tenlastegelegde in de buurt van de plek waar het tenlastegelegde feit heeft plaatsgevonden weliswaar camera’s aanwezig waren doch daarvan geen beelden werden bewaard. In zoverre bestaat geen discrepantie tussen de e-mail van [naam 1] en de processen-verbaal van Louwerse en berust het standpunt van de raadsman, dat er wel camerabeelden zijn (geweest), op een verkeerde lezing van de e-mail van [naam 1] . Het hof merkt ten overvloede op dat het voor de beoordeling van het verzoek geen verschil maakt of er camerabeelden zijn geweest en het incident er niet op stond, of dat er nimmer camerabeelden zijn geweest. Het hof ziet geen aanknopingspunten voor de suggestie van de verdediging dat de verdachte erin is geluisd door de verbalisanten. Ook overigens is het hof niet de noodzaak gebleken tot nader onderzoek.
Op grond van het hiervoor overwogene acht het hof het evenmin noodzakelijk [naam 1] als getuige te horen. Het hof wijst daarom het daartoe strekkende verzoek af.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
zich gedragen in strijd met het voorschrift vastgesteld bij artikel 2.1, eerste lid, Wet Dieren.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 60 uur, subsidiair 30 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 (twee) jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 500,-, subsidiair 10 (tien) dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft een douanehond mishandeld door het dier een schop te geven, terwijl de hond in het belang van de samenleving zijn werk deed. Dierenmishandeling is een ernstig feit. Daarnaast getuigt het handelen van de verdachte van disrespect jegens de hond.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden. Aangezien de verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld zal het hof bepalen dat de geldboete geheel voorwaardelijk wordt opgelegd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2.1, 8.11 en 8.12 van de Wet dieren.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige kamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. P.C. Römer en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. M.C.W. van der Voort, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 juli 2018.
[...]