ECLI:NL:GHAMS:2018:2324

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 juni 2018
Publicatiedatum
9 juli 2018
Zaaknummer
23-002437-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partieel hoger beroep inzake bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 juni 2018 uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1991, was veroordeeld voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, gepleegd op 29 mei 2015 te Amsterdam. De bedreiging bestond uit het dreigend voorhouden van een metalen voorwerp en het uiten van bedreigende woorden aan het slachtoffer. Het hof heeft vastgesteld dat het hoger beroep van de verdachte zich richtte op de veroordeling voor feit 2, terwijl de beslissingen met betrekking tot feit 1 niet ter discussie stonden.

Tijdens de zitting heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om vernietiging van het vonnis en een schuldigverklaring zonder straf voor het onder 2 ten laste gelegde. De raadsman van de verdachte pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte geen opzet had op een daadwerkelijke bedreiging. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de bedreigende woorden voldoende opzet op bedreiging met zich meebrachten, ongeacht de omstandigheden van de ruzie die aan de bedreiging voorafging.

Het hof heeft de verdachte schuldig verklaard voor de bedreiging, maar heeft besloten geen straf of maatregel op te leggen, rekening houdend met de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd en het feit dat de verdachte niet eerder voor strafbare feiten was veroordeeld. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, maar de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot immateriële schadevergoeding. Het hof heeft de beslissing gegrond op de artikelen 9a en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002437-17
datum uitspraak: 22 juni 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 7 juli 2017 in de strafzaak onder parketnummer
13-178580-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
adres: [adres] .

Omvang van het hoger beroep

Het hoger beroep van de verdachte heeft, blijkens de akte instellen hoger beroep van 7 juli 2017, betrekking op de veroordeling voor feit 2 (bedreiging) en is derhalve niet gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep opgenomen beslissingen ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
22 juni 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – voor zover thans nog aan de orde – ten laste gelegd dat:
2:
zij op of omstreeks 29 mei 2015 te Amsterdam [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk dreigend die [slachtoffer] een (metalen) voorwerp (kruidenstamper) van nabij voorgehouden, en/of daarbij) één of meermalen dreigend tegen die [slachtoffer] gezegd: "Ik zorg ervoor dat jij een kogel door je kop krijgt" en/of "ik maak je dood, kom dan, kom dan" althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – kan om proceseconomische reden niet in stand blijven, nu het een partieel hoger beroep betreft.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – zal vernietigen, en opnieuw rechtdoende, de verdachte voor het onder 2 tenlastegelegde schuldig zal verklaren zonder oplegging van straf. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat het hof voor het, niet aan het oordeel van het hof onderworpen, door de politierechter in eerste aanleg onder 1 bewezen verklaarde feit de straf zal bepalen op een geldboete van € 250,00. Ten slotte heeft de advocaat-generaal toewijzing van de vordering van de benadeelde partij gevorderd ter zake van het materiële deel, zijnde € 7,00, en gevorderd dat het hof de benadeelde partij voor het overige, immateriële deel, niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vordering.

Verweer strekkende tot vrijspraak

De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit van het onder 2 tenlastegelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat, na de vechtpartij die had plaatsgevonden tussen de verdachte en de aangeefster, over en weer onaardige uitlatingen zijn gedaan. De verdachte had geen metalen voorwerp in haar hand en onder de gegeven omstandigheden had zij met de door haar gebruikte woorden niet de opzet op een daadwerkelijke (doods)bedreiging. De wil van de verdachte was niet gericht op het teweegbrengen van reële vrees bij de aangeefster dat zij het leven zou verliezen dan wel dat haar zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt als volgt.
Het hof is van oordeel dat wat betreft het gebruik door de verdachte van een metalen voorwerp onvoldoende bewijs voorhanden is, zodat zij op dat punt zal worden vrijgesproken.
Voorts is onbetwist dat de verdachte de in de tenlastelegging opgenomen woorden heeft geuit.
Het hof is van oordeel dat deze woorden “Ik zorg ervoor dat jij een kogel door je kop krijgt” en “ik maak je dood, kom dan, kom dan” bedreigend zijn en ziet zich voor de vraag gesteld of onder de gegeven omstandigheden het gebruik van deze bedreigende woorden bij de aangeefster een redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee gedreigd werd ook zou worden gepleegd.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij de woorden heeft gebruikt om aangeefster bang te maken. Daarmee is de opzet op bedreiging gegeven. Dat de verdachte voor zichzelf niet van plan was uitvoering te geven aan de door haar geuite dreigementen maakt dit niet anders. Dat ook aangeefster zich niet onbetuigd heeft gelaten in de woordenwisseling, ontneemt niet de strafbaarheid aan de bedreiging. Wel is dit een omstandigheid die bij de beslissing over een strafoplegging van belang is, zoals hierna wordt overwogen.
Het verweer wordt dan ook verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2:
zij op 29 mei 2015 te Amsterdam [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk dreigend tegen die [slachtoffer] gezegd: "Ik zorg ervoor dat jij een kogel door je kop krijgt" en "ik maak je dood, kom dan, kom dan".
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Bepalen van de straf conform artikel 423, vierde lid, Wetboek van Strafvordering met betrekking tot het door de politierechter onder 1 bewezen verklaarde feit
Nu het hoger beroep uitsluitend is gericht tegen het onder 2 ten laste gelegde feit zal het hof overeenkomstig het bepaalde in het vierde lid van artikel 423 van het Wetboek van Strafvordering eerst de straf bepalen ten aanzien van het in eerste aanleg onder 1 ten laste gelegde en bewezen verklaarde misdrijf. Het zal de straf ten aanzien van het in eerste aanleg bewezen verklaarde feit 1 bepalen op een geldboete ter hoogte van € 150,00 euro, subsidiair 3 dagen vervangende hechtenis.
Deze straf is in overeenstemming met de aard en de ernst van het door de politierechter in eerste aanleg onder 1 bewezen verklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit feit is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg is gebleken, en haar draagkracht.

Toepassing van artikel 9a Wetboek van Strafrecht

De advocaat-generaal en de raadsman hebben zich op het standpunt gesteld dat, gezien de omstandigheden waaronder de bedreiging heeft plaatsgehad, voor feit 2 volstaan zou kunnen worden met een schuldig verklaring zonder oplegging van straf.
Het hof volgt dit standpunt en zal bepalen dat ter zake van het als feit 2 bewezenverklaarde geen straf of maatregel zal worden opgelegd en overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Het feit is begaan nadat een ruzie was ontstaan door het provocerende optreden van de aangeefster.
Tijdens die ruzie liet, als hiervoor gezegd, ook aangeefster zich niet onbetuigd.
Tevens heeft het hof acht geslagen op een uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 8 juni 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld, hetgeen in haar voordeel weegt.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 614,25. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 207,00, bestaande uit materiële schade ten bedrage van € 7,00 en immateriële schade ten bedrage van € 200,00 ter zake van beide feiten. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De vordering van de benadeelde partij ziet zowel op feit 1 als op feit 2.
Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij met betrekking tot de materiële schade (de kosten van pijnstillers) alleen betrekking heeft op feit 1 (mishandeling) en dientengevolge met de onherroepelijke veroordeling door de politierechter ter zake van dat feit in rechte is komen vast te staan, zodat het hof daarover niet meer kan en hoeft te oordelen. Hetzelfde geldt voor de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel voor zover die betrekking hebben op het bedrag van € 7,00.
De vordering ter zake van immateriële schade, toegewezen door de politierechter tot een bedrag van
€ 200,00, heeft betrekking op beide feiten en is daarmee aan het oordeel van het hof onderworpen. Het hof bepaalt ter zake dat deze, gelet op de omstandigheid dat er sprake is van een mate van eigen schuld aan de zijde van de aangeefster, waarvan de omvang en de invloed daarop op een eventueel vast te stellen schadevergoeding nader zou moeten worden vastgesteld, een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan daarom in die vordering niet worden ontvangen en kan deze slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing omtrent de strafoplegging is gegrond op de artikelen 9a en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Bepaalt de door de politierechter opgelegde straf voor het onder 1 bewezen verklaarde op een geldboete van
€ 150,00 (honderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagenhechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
Bepaalt de door de politierechter ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde toegewezen vordering van de benadeelde partij tot materiële schadevergoeding op een bedrag van € 7,00 (zeven euro), te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag als door de politierechter is bepaald en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ter zake van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente daarover als door de politierechter is bepaald.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering tot immateriële schadevergoeding voor zover in eerste aanleg toegewezen en bepaalt dat de benadeelde partij deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.L. Bruinsma, mr. J.H.C. van Ginhoven en mr. A. van Verseveld, in tegenwoordigheid van mr. D. Boessenkool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
22 juni 2018.
De oudste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.