ECLI:NL:GHAMS:2018:2318

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 juli 2018
Publicatiedatum
9 juli 2018
Zaaknummer
23-000108-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake verkeersongeval met alcoholgebruik

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1964, was beschuldigd van het rijden onder invloed van alcohol en het verlaten van de plaats van een verkeersongeval dat op 20 januari 2017 in Amsterdam plaatsvond. De tenlastelegging omvatte drie punten: het rijden met een alcoholgehalte van 765 microgram per liter uitgeademde lucht, het verlaten van de plaats van het ongeval terwijl er letsel was toegebracht aan andere betrokkenen, en het veroorzaken van gevaar op de weg door niet tijdig te kunnen stoppen voor een rood verkeerslicht.

Tijdens de zitting op 22 juni 2018 heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat de verdachte niet de intentie had om zijn verantwoordelijkheden te ontlopen, maar dat hij uit emotie de plaats van het ongeval had verlaten. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte wel degelijk de plaats van het ongeval had verlaten zonder zijn gegevens achter te laten, wat strafbaar was. Het hof achtte de verdachte schuldig aan alle drie de tenlastegelegde feiten.

De politierechter had eerder een taakstraf van 80 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden opgelegd. In hoger beroep besloot het hof de taakstraf te halveren en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen, rekening houdend met de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn openheid en spijt. Het hof legde ook een geldboete op voor het derde feit. De uitspraak benadrukt de ernst van het rijden onder invloed en het verlaten van de plaats van een ongeval, en de gevolgen daarvan voor de verkeersveiligheid.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000108-18
datum uitspraak: 6 juli 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 10 januari 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-017136-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
22 juni 2018.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 20 januari 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 765 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
2:
en hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Amsterdam, in elk geval in Nederland, op/aan de [adres 2], op of omstreeks 20 januari 2017 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6]) letsel en/of schade was toegebracht;
3:
hij op of omstreeks 20 januari 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de [adres 2], komende uit de richting van het Surinameplein en gaande in de richting van Meer en Vaart, alwaar, hij verdachte, niet in staat is geweest zijn voertuig tijdig tot stilstand te brengen en/of niet in staat is geweest zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of (vervolgens) in botsing is gekomen en/of een aanrijding heeft veroorzaakt met meerdere voor het rood licht uitstralende verkeerslicht wachtende voertuigen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd, immers heeft hij, verdachte, letsel en/pijn veroorzaakt bij [slachtoffer 1] en/of schade veroorzaakt aan de personenauto en/of bedrijfsauto voorzien van kenteken [kenteken 1] toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of de personenauto voorzien van kenteken [kenteken 2] toebehorende aan [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 7] en/of de personenauto voorzien van kenteken [kenteken 3] toebehorende aan [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of de personenauto voorzien van kenteken [kenteken 4] toebehorende aan [slachtoffer 6].
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Nadere bewijsoverweging

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat het aan de verdachte onder 2 tenlastegelegde niet bewezen kan worden verklaard en de verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte weliswaar van de plaats van het ongeval is weggegaan omdat het hem onder de gegeven omstandigheden teveel werd, maar dat hij steeds in de buurt is gebleven en daar ook gewoon is aangetroffen en het niet zijn intentie was zich van de verkeerssituatie te distantiëren. Derhalve is er geen sprake van het verlaten van de plaats van het ongeval, aldus de raadsman.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt als volgt.
Het hof wil wel aannemen dat de verdachte niet de intentie had zijn verantwoordelijkheid te ontvluchten, maar hij had wel uitdrukkelijk de intentie de confrontatie ter plaatse met degenen wier auto’s hij had aangereden verder te ontlopen. Hij heeft daartoe de plaats van het ongeval daadwerkelijk en bewust verlaten, zonder achterlating van zijn persoonlijke gegevens, en moest door de politie gezocht en gehaald worden. Dat dat een korte zoektocht is geweest omdat de verdachte heel dichtbij de plaats van het ongeval was gebleven en dat bij het ongeval betrokkenen hem hebben zien weglopen en daarom de politie hebben kunnen meedelen welke kant hij was opgegaan, maakt dat niet anders. De verdachte heeft zich hiermee strafbaar gedragen. Wat de strafwaardigheid van het handelen van de verdachte onder de gegeven omstandigheden en met de hiervoor geschetste intentie is, is een kwestie die hierna bij de beslissing over een strafoplegging aan de orde zal komen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 20 januari 2017 te Amsterdam als bestuurder van een personenauto dit voertuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 765 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
2:
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Amsterdam op de [adres 2] op 20 januari 2017, de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander, te weten [slachtoffer 1], letsel en schade was toegebracht;
3:
hij op 20 januari 2017 te Amsterdam als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende op de [adres 2], komende uit de richting van het Surinameplein en gaande in de richting van Meer en Vaart, alwaar hij, verdachte, niet in staat is geweest zijn voertuig tijdig tot stilstand te brengen en niet in staat is geweest zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en vervolgens een aanrijding heeft veroorzaakt met meerdere voor het rood licht uitstralende verkeerslicht wachtende voertuigen, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd, immers heeft hij, verdachte, letsel en pijn veroorzaakt bij [slachtoffer 1] en schade veroorzaakt aan de personenauto en bedrijfsauto voorzien van kenteken [kenteken 1] toebehorende aan [slachtoffer 1] en de personenauto voorzien van kenteken [kenteken 2] en de personenauto voorzien van kenteken [kenteken 3] en de personenauto voorzien van kenteken [kenteken 4].
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
De feiten 1 en 2 betreffen misdrijven en feit 3 betreft een overtreding.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994 (765 mg).
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 179 WVW 1994.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen en dat ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde geen straf wordt opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Op grond van artikel 62 Wetboek van Strafrecht dient het hof voor feit 3 een aparte straf op te leggen, nu dit feit een overtreding betreft.
De verdachte is met teveel alcohol op in de auto gestapt, waardoor hij een verkeersongeval met een aanzienlijke ravage heeft veroorzaakt en hij letsel en schade aan anderen heeft toegebracht. Vervolgens is hij van de plaats van het ongeval weggelopen zonder zijn persoonlijke gegevens achter te laten. Door aldus te handelen heeft de verdachte de verkeersveiligheid op een onacceptabele wijze in gevaar gebracht en zijn verantwoordelijkheden als verkeersdeelnemer ernstig veronachtzaamd.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van
8 juni 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
Voorts heeft het hof in aanmerking genomen dat de verdachte van het begin af aan openheid van zaken heeft gegeven en hij spijt heeft betuigd. Ook is de verdachte voortvarend te werk gegaan met het vergoeden van alle door hem veroorzaakte schade. Het hof wil ook, in het voordeel van de verdachte, aannemen dat hij door emotie overmand van de plek van het ongeval is weggelopen om even tot zichzelf te kunnen komen en dat hij daarbij niet de bedoeling had zich aan de gevolgen van zijn handelen te onttrekken. Het hof houdt hiermee ten gunste van de verdachte rekening bij het bepalen van de strafmaat.
Het hof zal daarom voor de feiten 1 en 2 de door de politierechter opgelegde werkstraf halveren.
Het hof zal ten aanzien van feit 1 daarnaast een ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen. Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte zijn werkzaamheden op diverse plaatsen in de
regio Amsterdam verricht en dat het hebben van een rijbewijs voor het uitoefenen van zijn functie noodzakelijk is. Het rijbewijs is in verband met deze zaak 6 maanden ingevorderd geweest, in welke periode de verdachte zich heeft kunnen behelpen wat betreft zijn werk, maar dat is nu niet langer mogelijk. Het hof ziet in deze omstandigheden redenen om de ontzegging van de rijbevoegdheid in deels voorwaardelijke vorm op te leggen.
Ten aanzien van feit 3 zal het hof een voorwaardelijke geldboete opleggen, waarbij het hof acht heeft geslagen op de draagkracht van de verdachte.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf, geldboete en rijontzegging van na te melden duur dan wel hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24, 24c, 57 en 62 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 7, 8, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
Ontzegt de verdachte de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de bijkomende straf van ontzegging, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.H.C. van Ginhoven, mr. J.L. Bruinsma en mr. A. van Verseveld, in tegenwoordigheid van mr. D. Boessenkool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
6 juli 2018.
De voorzitter is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[...]