In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1985, was beschuldigd van mishandeling van zijn stiefkinderen, waarbij hij op 11 maart 2017 in Amsterdam zijn stiefzoon en stiefdochter zou hebben mishandeld. De tenlastelegging omvatte het meermalen slaan van de stiefzoon en het eenmaal slaan van de stiefdochter. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het tot een andere bewezenverklaring kwam dan de politierechter. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de mishandeling had gepleegd, maar sprak hem vrij van andere tenlastegelegde feiten.
De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen vervangende hechtenis. Het hof overwoog dat de verdachte inbreuk had gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn stiefkinderen en dat dit gebeurde in hun gezamenlijke woning, waar kinderen zich veilig moeten voelen. Ondanks eerdere veroordelingen voor agressiedelicten, zag het hof redenen om af te wijken van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, gezien de positieve ontwikkeling van de verdachte en zijn motivatie voor hulpverlening. Het hof legde bijzondere voorwaarden op, waaronder meldplicht bij het Leger des Heils en deelname aan gedragsinterventies.
De beslissing van het hof is gebaseerd op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte. Het hof heeft de straffen bepaald in overeenstemming met de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die van toepassing zijn op het bewezen verklaarde.