ECLI:NL:GHAMS:2018:2316

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 juli 2018
Publicatiedatum
9 juli 2018
Zaaknummer
23-003651-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en nadere bewijsoverweging in zaak van opzettelijk vervoer van verdovende middelen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1989, was aangeklaagd voor het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van verdovende middelen, specifiek cocaïne en MDMA, op 19 juli 2017 in Amsterdam. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat dit vonnis slechts een aantekening bevatte en niet voldeed aan de vereisten van artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Tijdens de zittingen op 18 april en 22 juni 2018 heeft de raadsvrouw van de verdachte betoogd dat de verdachte vrijgesproken moest worden, omdat de verbalisanten de verdachte uit het oog waren verloren en hij niet degene was die de verdovende middelen aan een toerist had aangeboden. Het hof heeft echter geoordeeld dat de processen-verbaal van de verbalisanten voldoende duidelijk zijn en dat er geen ruimte is voor een persoonsverwisseling. De verdachte werd staande gehouden door een verbalisant die voldeed aan het signalement en bij fouillering werden verdovende middelen aangetroffen.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de verdovende middelen bij zich droeg en deze opzettelijk heeft vervoerd. De stelling van de verdachte dat hij dacht dat het marihuana was, werd door het hof als onaannemelijk beschouwd. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en heeft de straf bepaald op een geldboete van € 500,00, subsidiair 10 dagen hechtenis, met de mogelijkheid om de boete in termijnen te voldoen. De beslissing is genomen met inachtneming van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, evenals de persoon van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003651-17
datum uitspraak: 6 juli 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 10 oktober 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-135725-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
18 april 2018 en 22 juni 2018.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 juli 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 3,96 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal, bevattende cocaïne en/of ongeveer 0,26 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde cocaïne en/of MDMA, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Nadere bewijsoverweging

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het aan hem ten laste gelegde feit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verbalisanten de verdachte even uit het oog zijn verloren en niet uit te sluiten valt dat – overeenkomstig het door de verdachte geschetste scenario – hij niet degene is geweest die een wikkel met verdovende middelen aan een toerist ter verkoop heeft aangeboden en/of een toerist in een wikkel heeft laten kijken. De bij hem aangetroffen verdovende middelen, waarvan hij dacht dat het marihuana was, zou hij even voor zijn aanhouding op straat hebben gevonden.
Het hof overweegt als volgt.
De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] relateren dat zij zien dat een persoon op de Oudezijds Voorburgwal een papieren wikkel aan een toerist overhandigt. De toerist vouwt deze wikkel open en [verbalisant 2], die op minder dan een halve meter afstand naast de toerist staat, ziet dat de wikkel wit poeder bevat. Vervolgens zien zij de eerstgenoemde persoon de Dollebegijnensteeg in lopen. Dan verliezen zij hem uit het oog, waarna zij een melding en een gedetailleerd signalement doorgeven aan verbalisant [verbalisant 3] die zich op het Oudekerksplein bevindt. Deze ziet iemand die volledig aan het signalement voldoet op het Oudekerksplein uit de richting van de Dollebegijnensteeg weglopen. [verbalisant 3] houdt deze man staande. Het blijkt om de verdachte te gaan. Bij zijn fouillering worden verdovende middelen aangetroffen, waaronder drie wikkels met een op cocaïne gelijkend wit poeder. Vervolgens voegen [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zich bij [verbalisant 3] en de verdachte en zien zij dat de door [verbalisant 3] staande gehouden verdachte dezelfde persoon is als degene die zij zochten.
Het hof is van oordeel dat de processen-verbaal van bevindingen van de verbalisanten voldoende duidelijk zijn en dat het daarin gerelateerde, zoals hiervoor kort weergegeven, geen ruimte laat voor een persoonsverwisseling. Het hof ziet ook geen aanleiding om deze bevindingen in twijfel te trekken.
Die bevindingen laten ook niet de mogelijkheid open dat de verdachte de bij hem aangetroffen verdovende middelen zou hebben gevonden en opgeraapt nadat [verbalisant 3] hem had zien lopen en voordat ze bij hem werden aangetroffen. Daarmee staat in ieder geval vast dat de verdachte deze verdovende middelen bij zich droeg toen hij over het Oudekerksplein liep en ze aldus heeft vervoerd.
Het hof acht daarom het vervoer van de aangetroffen verdovende middelen bewezen.
De stelling dat de verdachte dacht dat het marihuana was acht het hof onaannemelijk gelet op de uiterlijke vorm van de aangetroffen middelen, te weten een vuilwit en wit poeder. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de verdachte naar eigen zeggen verslaafd is aan marihuana en dus weet dat de uiterlijke vorm van marihuana niet een wit of vuilwit poeder is.
De vraag of de verdachte al dan niet een wikkel met cocaïne aan de toerist heeft verkocht, kan daarom onbeantwoord blijven.
Het hof verwerpt het verweer.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 19 juli 2017 te Amsterdam opzettelijk heeft vervoerd een hoeveelheid van een materiaal, bevattende cocaïne en een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde cocaïne en MDMA, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod,
meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 500,00, subsidiair 10 dagen vervangende hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen, de feiten bewezen zal verklaren en een zelfde straf zal opleggen als door de politierechter is gedaan. Daarbij kan worden bepaald dat de geldboete in termijnen kan worden voldaan.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte liep midden in de nacht in het centrum van Amsterdam rond met verdovende middelen op zak. Wat de cocaïne betreft ging het daarbij om een hoeveelheid waarvan het onaannemelijk is dat die uitsluitend voor eigen gebruik bestemd was. De verdachte sprak een toerist aan en liet een wikkel met inhoud zien. Harddrugs zoals cocaïne en MDMA zijn voor de gezondheid van personen schadelijk en om die reden bij de wet verboden stoffen. Gedrag als dat van de verdachte draagt bij aan gevoelens van onveiligheid in het centrum van de stad Amsterdam, nu de verspreiding en handel van harddrugs veelal gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit, waaronder strafbare handelingen van gebruikers ter financiering van hun behoefte aan harddrugs.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 8 juni 2018 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende en gelet op de draagkracht van de verdachte zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken, een geldboete van dezelfde hoogte als door de politierechter is opgelegd, passend en geboden. Daarbij zal het hof bepalen dat de verdachte deze boete in gedeelten mag voldoen, als hierna weer te geven.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 23, 24, 24a, 24c en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de
geldboetemag worden voldaan in
5 (vijf) termijnenvan
1 maand, elke termijn groot
€ 100,00 (honderd euro).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.H.C. van Ginhoven, mr. J.L. Bruinsma en mr. A. van Verseveld, in tegenwoordigheid van mr. D. Boessenkool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
6 juli 2018.
De voorzitter is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]