ECLI:NL:GHAMS:2018:2315

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 juni 2018
Publicatiedatum
9 juli 2018
Zaaknummer
11/86 en 12/86
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van beloning aan bestuurder van een vennootschap en rechtsverwerking

In deze zaak heeft de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam op 20 juni 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot toekenning van een beloning aan mr. E.W.J.H. de Liagre Böhl, die als bestuurder van de besloten vennootschap [B] heeft gefunctioneerd. Het verzoek betreft een beloning voor werkzaamheden die zijn verricht in de periode van 1 januari 2001 tot en met 28 november 2001. De Liagre Böhl heeft eerder al beloningen ontvangen voor zijn werkzaamheden in eerdere perioden, maar het huidige verzoek is door de andere partijen, [A] en [C], betwist op basis van rechtsverwerking en verjaring. De Ondernemingskamer heeft in haar overwegingen benadrukt dat de lange tijdsduur sinds de werkzaamheden en het gebrek aan tijdige communicatie over deze werkzaamheden een adequaat debat tussen de partijen bemoeilijkt. De Ondernemingskamer heeft geconcludeerd dat het verzoek van De Liagre Böhl om een beloning toe te kennen, niet kan worden ingewilligd vanwege rechtsverwerking. De beslissing is genomen na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden van de zaak, waarbij de belangen van de aandeelhouders en de vereffenaar in ogenschouw zijn genomen.

Uitspraak

beschikking
___________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
zaaknummer: 11/86 en 12/86
beschikking van de Ondernemingskamer van 20 juni 2018
inzake
[A],
wonende te [....] ,
VERZOEKER,
advocaat:
mr. M.J.W. Hoek, kantoorhoudende te Alphen aan den Rijn,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B],
gevestigd te [....] ,
VERWEERSTER,
niet verschenen,
e n t e g e n
[C],
wonende te [....] ,
BELANGHEBBENDE,
advocaat:
mr. W.H.A.M. van den Muijsenbergh, kantoorhoudende te Rotterdam.
1.
Het verloop van het geding
1.1 Partijen zullen in het vervolg (ook) als volgt worden aangeduid:
- verzoeker met [A] ;
- verweerster met [B] ;
- belanghebbende met [C] .
1.2 Voor het verloop van het geding verwijst de Ondernemingskamer in het bijzonder naar haar beschikkingen in deze zaak van 29 mei 1986, 18 februari 1988, 10 september 2001, 29 november 2001 en 2 februari 2018.
1.3 Bij beschikking van 29 mei 1986 heeft de Ondernemingskamer bij wijze van voorziening als bedoeld in artikel 2:356 BW mr. E.W.J.H. de Liagre Böhl (hierna: De Liagre Böhl) benoemd als bestuurder van [B] .
1.4 Bij beschikkingen van 18 februari 1988 en 10 september 2001 heeft de Ondernemingskamer aan De Liagre Böhl, op zijn verzoek, voor werkzaamheden verricht in hoedanigheid van bestuurder van [B] een beloning toegekend van respectievelijk NLG 87.744 te vermeerderen met btw over de periode van 29 mei 1986 tot 6 januari 1988 en NLG 88.977,90 te vermeerderen met btw over de periode van 6 januari 1988 tot 1 januari 2001.
1.5 Bij beschikking van 29 november 2001 heeft de Ondernemingskamer [B] op verzoek van De Liagre Böhl ontbonden, met zijn benoeming tot vereffenaar van het vermogen van [B] . Op 23 juni 2011 is in het handelsregister van de Kamer van Koophandel geregistreerd dat [B] is opgehouden te bestaan omdat geen bekende baten meer aanwezig waren met ingang van 30 mei 2011. Op verzoek van De Liagre Böhl heeft rechtbank Den Haag bij beschikking van 26 november 2015 de vereffening van het vermogen van [B] heropend, met benoeming van mr. R.H.A.M. van Hövell tot Westerflier (hierna: Van Hövell tot Westerflier) tot vereffenaar. Op 9 december 2016 heeft Van Hövell tot Westerflier de rekening en verantwoording en het plan van verdeling ter inzage gelegd bij handelsregister van de Kamer van Koophandel. Rechtbank Den Haag heeft vervolgens op 10 februari 2017 verklaard dat niemand daartegen in verzet is gekomen binnen de daarvoor geldende termijn van twee maanden.
1.6 Bij beschikking van 2 februari 2018 heeft de Ondernemingskamer De Liagre Böhl en Van Hövell tot Westerflier op hun verzoek een beloning toegekend voor werkzaamheden verricht in hoedanigheid van (opvolgend) vereffenaar van [B] van respectievelijk € 992,59 inclusief BTW en € 12.409,98 inclusief btw.
1.7 Bij brief aan de Ondernemingskamer van 1 maart 2018 heeft De Liagre Bӧhl – naar de Ondernemingskamer begrijpt op de voet van artikel 2:357 lid 4 BW – een verzoek gedaan tot vaststelling van een beloning voor zijn werkzaamheden als bestuurder over de periode 1 januari 2001 tot en met 28 november 2001.
1.8 De advocaten van partijen zijn bij e-mail van 13 maart 2018 door de secretaris van de Ondernemingskamer in de gelegenheid gesteld zich over het verzoek van De Liagre Bӧhl uit te laten. Daarop hebben mr. Van den Muijsenbergh, namens [C] , en mr. Hoek, namens [A] , bij e-mailberichten aan de Ondernemingskamer van respectievelijk 17 en 21 maart 2018 bezwaar gemaakt tegen toekenning van de verzochte beloning.
1.9 De Liagre Bӧhl is bij e-mail van de secretaris van de Ondernemingskamer van 21 maart 2018 in de gelegenheid gesteld om te reageren op voormelde e-mailberichten van mr. Van den Muijsenbergh en mr. Hoek van 17 en 21 maart 2018. Bij brief aan de Ondernemingskamer van 29 maart 2018 heeft Van Hövell tot Westerflier – naar de Ondernemingskamer begrijpt namens De Liagre Bӧhl – van die gelegenheid gebruik gemaakt. Hierop hebben mr. Van den Muijsenbergh en mr. Hoek, daartoe bij e-mail van 4 april 2018 in de gelegenheid gesteld door de secretaris van de Ondernemingskamer, gereageerd bij e-mailberichten van respectievelijk 11 en 16 april 2018. Tot slot heeft Van Hövell tot Westerflier op die e-mailberichten gereageerd bij brief aan de Ondernemingskamer van 18 april 2018.

2.De gronden van de beslissing

2.1
Het verzoek van De Liagre Bӧhl strekt tot toekenning aan hem in zijn hoedanigheid van bestuurder van [B] van een beloning over de periode van 1 januari 2001 tot en met 28 november 2001 van € 7.393,85. Bij het verzoek is een specificatie gevoegd van de in de genoemde periode bestede tijd door De Liagre Bӧhl (18,3 uur) en zijn kantoorgenoot mr. Schouten (18,2 uur).
2.2
De door [C] en [A] kenbaar gemaakte bezwaren tegen het verzoek van De Liagre Bӧhl houden – kort samengevat – het volgende in.
Het verzoek heeft betrekking op werkzaamheden die meer dan 17 jaar geleden verricht zouden zijn, terwijl [C] en [A] niet eerder over die werkzaamheden zijn geïnformeerd.
De werkzaamheden waarop het verzoek betrekking heeft hebben tot niets geleid.
De Liagre Bӧhl heeft zijn werkzaamheden als bestuurder en vereffenaar van [B] niet naar behoren uitgevoerd; de bezwaren tegen zijn optreden (of het gebrek daaraan) zijn door of namens [A] en [C] voorafgaand aan en tijdens de mondelinge behandeling van 29 november 2001 bij herhaling en gemotiveerd naar voren gebracht.
De Liagre Bӧhl heeft nagelaten in het kader van de vereffening van het vermogen van [B] , die voortvarende dient te geschieden, zo snel mogelijk duidelijkheid te scheppen over de resterende financiële verplichtingen van [B] , waaronder begrepen de mogelijk nog resterende verplichting ter zake van voldoening van een beloning voor zijn werkzaamheden als bestuurder over de periode 1 januari 2001 tot 29 november 2001.
De Liagre Böhl behoorde zijn vordering tot betaling van een beloning bij opvolgend vereffenaar Van Hövell tot Westerflier in te dienen in het kader van de door Van Hövell tot Westerflier opgestelde rekening en verantwoording van de vereffening, maar heeft dat nagelaten.
De Liagre Böhl is te laat met zijn verzoek om vaststelling van een beloning; in november 2001 had hij daarom kunnen verzoeken op de voet van artikel 2:357 lid 4 BW maar hij heeft dat nagelaten; het verzoek tot toekenning van de beloning is verjaard, althans het is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar om thans nog toekenning van een beloning voor de bestuurswerkzaamheden te verzoeken.
2.3
In reactie op deze bezwaren heeft De Liagre Böhl het volgende aangevoerd. De Liagre Böhl heeft indertijd, bij brief van 2 november 2001 – waarin hij de Ondernemingskamer verzocht [B] te ontbinden – ook aan [C] en [A] inzicht verschaft in zijn daaraan voorafgaande werkzaamheden als bestuurder. Zij hebben daar toen geen bezwaar tegen gemaakt. Van verjaring is geen sprake omdat de vordering ter zake van het honorarium voorafgaand aan de vaststelling daarvan door de Ondernemingskamer niet opeisbaar is, hetgeen ook volgt uit de beschikking van de Ondernemingskamer van 2 februari 2018. Een beroep op verjaring – indien al mogelijk – komt uitsluitend toe aan [B] , niet aan [A] en [C] als aandeelhouders. De bij beschikking van 10 september 2001 aan De Liagre Böhl in zijn hoedanigheid van bestuurder toegekende beloning had expliciet betrekking op de periode tot en met 31 december 2000. Het was daarom toen al duidelijk dat bij die beschikking niet voor de laatste maal een beloning werd toegekend voor de werkzaamheden van De Liagre Böhl als bestuurder.
2.4
De Ondernemingskamer overweegt als volgt.
2.5
De Liagre Böhl is bij beschikking van 29 mei 1986 op de voet van artikel 2:356 BW benoemd tot bestuurder van [B] onder toekenning van een nader door de Ondernemingskamer ten laste van de vennootschap vast te stellen beloning. Bij beschikkingen van 18 februari 1988 en 10 september 2001 heeft de Ondernemingskamer op verzoek van De Liagre Böhl aan hem een beloning toegekend voor werkzaamheden verricht in zijn hoedanigheid van bestuurder van [B] in de periode tot en met 31 december 2000. Voor de nadien verrichte bestuurswerkzaamheden heeft De Liagre Böhl eerst op 16 februari 2017 (in het kader van een verzoek op de voet van art. 2:23 lid 2 BW tot toekenning van een vereffenaarsbeloning) en later op 1 maart 2018 (het onderhavige verzoek op de voet van artikel 2:357 lid 4 BW) aan de Ondernemingskamer verzocht hem een beloning toe te kennen.
2.6
Naar het oordeel van de Ondernemingskamer is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat De Liagre Böhl in de gegeven omstandigheden thans alsnog aanspraak maakt op een vergoeding voor zijn werkzaamheden als bestuurder in de periode 1 januari 2001 tot en met 28 november 2001. De Ondernemingskamer neemt daarbij het volgende in aanmerking.
De Liagre Böhl is bij beschikking van de Ondernemingskamer van 29 november 2001 benoemd tot vereffenaar van het vermogen van [B] . De Ondernemingskamer begrijpt dat De Liagre Böhl na 29 november 2001 nog slechts werkzaamheden heeft verricht als vereffenaar. Tot de taak van De Liagre Böhl als vereffenaar behoorde het doen van onderzoek naar de (potentiële) rechten en verplichtingen van [B] . Het lag daarom op de weg van De Liagre Böhl als vereffenaar om aan de Ondernemingskamer een verzoek te doen tot toekenning van een beloning voor zijn werkzaamheden als bestuurder. Door toekenning van die beloning zou immers een verplichting van de vennootschap ontstaan.
De Liagre Böhl heeft niet toegelicht waarom een daartoe strekkend verzoek niettemin achterwege is gebleven tot 16 februari 2017, toen namens De Liagre Böhl de Ondernemingskamer is verzocht een beloning toe te kennen, zij het dat dat verzoek slechts betrekking had op de beloning van de vereffenaars.
Uit de op dat verzoek gewezen beschikking van de Ondernemingskamer van 2 februari 2018 blijkt dat door of namens De Liagre Böhl in de periode 29 november 2001 tot en met 30 mei 2011 slechts zeer beperkte werkzaamheden zijn verricht en dat op 26 november 2015 de vereffening van het vermogen van [B] is heropend. De Liagre Böhl heeft niet toegelicht waarom de vereffening van [B] zo lang heeft geduurd. De Ondernemingskamer gaat er daarom vanuit dat de lange duur van de vereffening niet buiten de invloedssfeer van De Liagre Böhl lag.
Gelet op dit tijdsverloop, bezien in samenhang met de onder a tot en met c vermelde omstandigheden, behoefden [C] en [A] , die als aandeelhouders gerechtigd zijn tot het batig saldo van de vereffening van [B] , er ten tijde van het verzoek van 16 februari 2017, geen rekening mee te houden dat De Liagre Böhl alsnog aanspraak zou maken op vergoeding van zijn werkzaamheden als bestuurder in de periode van 1 januari 2001 tot 29 november 2001.
De sinds 29 november 2001 verstreken tijd bemoeilijkt een adequaat debat tussen partijen over en een behoorlijke waardering door de Ondernemingskamer van de vóór 29 november 2001 door De Liagre Böhl als bestuurder verrichte werkzaamheden.
2.7
De slotsom is derhalve dat het verzoek De Liagre Böhl wegens rechtsverwerking zal worden afgewezen.

3.De beslissing

De Ondernemingskamer:
wijst het verzoek van mr. E.W.J.H. de Liagre Böhl af.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.C. Makkink, voorzitter, mr. M.M.M. Tillema en mr. A.J. Wolfs, raadsheren, drs. P.R. Baart en prof. dr. R.A.H. van der Meer RA, raden, in tegenwoordigheid van mr. S.M. Govers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 20 juni 2018.