ECLI:NL:GHAMS:2018:2307

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 juli 2018
Publicatiedatum
9 juli 2018
Zaaknummer
200.221.103/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen een notaris over de afhandeling van schenkingen binnen de familie

In deze zaak heeft klaagster, de dochter van de vader, een klacht ingediend tegen de notaris over de wijze waarop hij de opdracht heeft afgehandeld om te onderzoeken of schenkingen binnen de familie gelijkwaardig zijn geweest. Klaagster verwijt de notaris dat hij niet correct heeft gehandeld en dat hij niet heeft gereageerd op een brief. De klacht is ongegrond verklaard door het hof, dat klaagster niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar klacht voor zover deze in hoger beroep is uitgebreid. Het hof bevestigt de beslissing van de kamer voor het notariaat in Arnhem-Leeuwarden, die eerder de klacht van klaagster ongegrond had verklaard.

De procedure begon met een beroepschrift van klaagster op 14 augustus 2017 tegen de beslissing van de kamer van 14 juli 2017. De notaris heeft gereageerd met een verweerschrift en de zaak is behandeld op een openbare zitting op 19 april 2018. Het hof heeft kennisgenomen van de stukken en de feiten zoals vastgesteld door de kamer. Klaagster en haar vader hebben de notaris benaderd om duidelijkheid te krijgen over schenkingen die door de vader aan zijn kinderen zijn gedaan. De notaris heeft een financieel deskundige ingeschakeld om de situatie te onderzoeken, wat leidde tot een rapport waarin een bevoordeling van de broer ten opzichte van klaagster werd vastgesteld.

Het hof oordeelt dat de notaris niet partijdig heeft gehandeld en dat hij niet verplicht was om een bedrag van bevoordeling te noemen, aangezien deze opdracht al was uitgevoerd door de deskundige. De notaris heeft geprobeerd om partijen tot een oplossing te brengen, maar klaagster heeft geen gegronde redenen aangevoerd voor haar klachten. Het hof concludeert dat de klacht ongegrond is en bevestigt de eerdere beslissing van de kamer.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.221.103/01 NOT
nummer eerste aanleg : C/05/317162/ KL RK 17/29
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 3 juli 2018
inzake
[naam],
wonend te [plaats],
appellante,
tegen
mr. [naam],
notaris te [plaats],
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. G.C.M. Schipper, advocaat te Hoofddorp.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellante (hierna: klaagster) heeft op 14 augustus 2017 een beroepschrift - met bijlage - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de kamer) van 14 juli 2017 (ECLI:NL:TNORARL:2017:34). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klaagster tegen geïntimeerde (hierna: de notaris) ongegrond verklaard.
1.2.
De notaris heeft op 9 oktober 2017 een verweerschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend.
1.3.
Op 15 januari 2018 heeft de notaris stukken van de eerste instantie aan het hof gestuurd.
1.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 19 april 2018. Klaagster en de notaris, vergezeld van zijn gemachtigde, zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; klaagster en de gemachtigde van de notaris aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Kort gezegd gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
In 2013 hebben de vader van klaagster (hierna: de vader) en klaagster zich tot de notaris gewend met de vraag of hij duidelijkheid zou kunnen geven over de vraag of schenkingen over een bepaalde periode door de vader aan zijn kinderen, klaagster en haar broer, gelijkwaardig zijn geweest.
3.2.2.
Na correspondentie over en weer en intern beraad hebben klaagster en de vader zich in februari 2014 opnieuw tot de notaris gewend en hem gevraagd nader op de kwestie in te gaan, waartoe een afspraak is gemaakt.
3.2.3.
Op 18 maart 2014 heeft op het kantoor van de notaris een gesprek plaatsgevonden tussen klaagster, haar ouders en de notaris.
3.2.4.
Bij e-mailbericht van 21 maart 2014 heeft de notaris aan klaagster en de vader het volgende bericht:
“Ik heb de heer [de deskundige] als financieel deskundige bereid gevonden om na gesprekken met ieder van u de bescheiden door te nemen om te beoordelen op welke wijze er een ongelijkheid aanwezig is en zo ja tot welke waarde, zoals wij dat een paar dagen geleden besproken hebben.
Zijn contactgegevens zijn: (..)
U kunt met hem contact opnemen om een afspraak met hem te maken. Hij is op de hoogte van het feit dat hij door u gebeld kan worden.”
3.2.5.
In de periode daarna zijn (in het kader van het onderzoek) verschillende brieven/
e-mails gewisseld tussen de vader, klaagster, de heer [de deskundige] (hierna: [de deskundige]) en de notaris.
3.2.6.
Bij brief van 3 november 2014 (hierna ook: het rapport van [de deskundige]) heeft [de deskundige] aan de notaris verslag uitgebracht van zijn bevindingen inzake de bevoordelingen/schenkingen binnen de familie van klaagster. Hierin valt onder meer te lezen:
“De vraag welke u mij gesteld heeft is om te beoordelen in hoeverre er in het verleden bevoordelingen/schenkingen hebben voorgedaan t.a.v. de heer (..) (hierna: zoon) en mevrouw (..) (hierna: dochter).
Uitgangspunt van de heer (..) (hierna: vader) is dat er een gelijke bevoordeling van zoon en dochter plaats dient te vinden. De dochter is van mening dat zij ernstig te kort is gedaan ten opzichte van haar broer.
(..)
Mijn berekeningen geven de volgende uitkomst (bedragen afgerond):
Bevoordelingen/schenkingen zoon : € 134.500,-
Bevoordelingen/schenkingen dochter : € 41.500,-
Verschil : € 93.000,-”
3.2.7.
De notaris heeft bij brief van 8 december 2014 aan de vader onder andere bericht:
“Betreft: advisering
(..) De heer Mr [de deskundige] heeft die taak op zich genomen en heeft na (diverse) besprekingen met de familie en met mij een conclusie getrokken.
Op voorhand heeft u overigens aangegeven die conclusie onderbouwd te kunnen weerleggen.
(..)
De conclusie van de heer [de deskundige] wordt door u betwist:
a. onder andere ten aanzien van de waarde van de boerderij (..)
(..)
De jaren waarover deze aangelegenheid gaat, liggen inmiddels op een zodanige termijn achter ons, dat ook niet alles meer tot in detail te herleiden is.
Het is zowel van u als van uw dochter het goede recht om bij de standpunten die u heeft te blijven en wellicht zullen die standpunten niet bij elkaar komen.
Wellicht zullen die standpunten gezien deze brief en de conclusies van de heer [de deskundige] wel bij elkaar komen.
Zowel de heer [de deskundige] als ondergetekende gaan ervan uit dat u met de beste bedoelingen gehandeld heeft, zonder enige vorm van opzet, hetgeen echter niet wegneemt dat de conclusie van de heer [de deskundige] wel aanwezig is en door hem goed onderbouwd is, ook al wordt deze onderbouwing door u gemotiveerd betwist.
In gesprekken heeft u aan mij aangegeven dat uw dochter in de loop der jaren ook door u bevoordeeld is. Uit de conclusie van de heer [de deskundige] blijkt dat hij daarmee rekening gehouden heeft.
(..)
U bent - nogmaals - van mening dat zich ten aanzien van een aantal onderdelen, behoudens hetgeen in deze brief anders vermeld is, geen bevoordeling heeft plaatsgevonden.
Misschien bieden deze brief en het rapport van de bevindingen van de heer [de deskundige] een aanknopingspunt om met elkaar om de tafel te zitten en misschien zijn de standpunten inmiddels wel zo ver van elkaar verwijderd dat die mogelijkheid is afgesneden. Dat laatste zou voor u allen uiterst te betreuren zijn.”
3.2.8.
Voormelde brief, alsmede het rapport van [de deskundige], heeft de notaris op 8 december 2014 aan klaagster verzonden.
3.2.9.
Nadien zijn er verscheidene brieven en e-mailberichten tussen de vader, klaagster en de notaris gewisseld. In de berichten van de notaris aan klaagster van 13 maart 2015, 24 maart 2015, 9 april 2015, 26 augustus 2015 (productie 3, pagina 45-46, bij verweerschrift in hoger beroep) en 18 september 2015, staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
Brief van 13 maart 2015:
“In een eerdere brief aan u is door mij aangegeven dat de conclusie(s) van de heer Mr [de deskundige] in zijn rapportage, door uw ouders gemotiveerd en onderbouwd betwist zijn.
Uw ouders hebben aan mij de wens te kennen gegeven om een en ander duidelijker aan te geven en waar nodig toe te lichten. (..)”
In deze brief maakt de notaris verder melding van de lagere en hogere bedragen die als waarde van de boerderij zijn genoemd.
E-mailbericht van 24 maart 2015:
“In mijn eerdere brief aan u is aangegeven dat de rapportage van de heer [de deskundige] door uw ouders onderbouwd en gemotiveerd weerlegd wordt. Uw ouders hebben mij verzocht dat duidelijker te verwoorden, hetgeen in mijn laatste brief aan u is gebeurd.
(..)
De strekking van mijn laatste brief is mijns inziens niet zoveel anders dan die van mijn voorgaande brief. In mijn voorgaande brief is vermeld dat de heer [de deskundige] in zijn rapportage komt tot een bevoordeling van uw broer ten opzichte van u en in mijn laatste brief is op verzoek van uw ouders geprobeerd de onderbouwing en de motivering van de weerlegging daarvan duidelijker aan te geven.
(..)
Met mijn brief die aan u gericht is, ben ik niet opeens voor de een en tegen de ander, doch is geprobeerd om het standpunt van uw ouders voor u zo nodig te verduidelijken.
(..)
De gegevens van de heer [de deskundige] worden in het geheel niet genegeerd. Sterker nog, de gegevens van de heer [de deskundige] worden gebruikt als vergelijkingsmateriaal voor het kunnen vormen van een ander beeld van de situatie.
Voor zijn berekening is de heer [de deskundige] van bepaalde aannames uitgegaan, waar een bepaald resultaat uit voortvloeit, terwijl in mijn laatste brief aan u getoond is dat andere aannames tot een ander beeld kunnen leiden.
Het verzoek van uw ouders is geweest om tot een verduidelijking van hun standpunt in deze zaak jegens u te komen zodat u mogelijk ook meer inzicht kunt hebben in hetgeen zij naar voren willen brengen. (..)”
Brief van 9 april 2015:
“Het is mijn taak om wederzijds begrip voor elkaars standpunten te kweken teneinde partijen bij een conflict tot elkaar te brengen. (..)
Op mijn kantoor is niet afgesproken dat beide partijen zich aan de uitkomst van het onderzoek van de heer [de deskundige] zouden conformeren. Op mijn kantoor is aangegeven dat een onderzoek door een derde wellicht een laatste poging zou kunnen zijn om u tot elkaar te brengen.
De bedoeling van de rapportage is dan ook geweest om aan de hand van die uitkomst te kijken of u tot elkaar zou kunnen komen.
(..)
Daarmee ben ik niet zoals u aangeeft verworden tot een spreekbuis van uw ouders.
(..)
De brief die door mij is opgesteld is niet opgesteld om de belangen van uw ouders in dit conflict te behartigen. De brief die door mij is opgesteld is evenmin opgesteld om de belangen van u te schaden. De brief is opgesteld om u tot elkaar te laten komen.
Het is duidelijk dat er een bevoordeling is geweest waarbij het nu gaat om de mate van de bevoordeling, de redeneringen die daaraan ten grondslag liggen en de wijze waarop compensatie zou kunnen plaatsvinden. (..)”
De notaris heeft in deze brief verder nog gewezen op het feit dat [de deskundige] voor wat betreft de boerderij is gekomen tot een waarde die zich zou kunnen bevinden in het midden van een bandbreedte. Voor het overige heeft de notaris kanttekeningen geplaatst bij de verschillende bedragen.
E-mailbericht van 26 augustus 2015:
“In het begin is de mededeling van uw vader geweest dat er in het geheel geen sprake is geweest van een schenking en benadeling van u. Dat inzicht is bij hem inmiddels wel aanwezig. Dat inzicht zou bij hem niet aanwezig zijn als ik uitsluitend woordvoerder van uw vader was geweest. De discussie betreft de hoogte van de schenking/benadeling, waarvan het uw vader duidelijk is dat u van mening bent dat het om aanzienlijk hogere waarden gaat en waarvan het u duidelijk is dat uw vader van mening is dat het om aanzienlijk lagere waarden gaat.
De heer [de deskundige] heeft een middenweg gekozen, in een poging u tot elkaar te brengen en u tot een gesprek met elkaar te bewegen, hetgeen niet gaat.
Ten aanzien van die conclusies is door mij aangegeven dat andere uitgangspunten tot ander inzichten kunnen leiden.
Mijn advies aan u allen is geweest om te trachten om vóór het overlijden van één van uw ouders of uw beide ouders tot een oplossing van het geschil te komen, omdat de mogelijkheid anders aanwezig is dat de zaak zich daarna voortsleept. Dat is overigens niet het uitgangspunt geweest, omdat het uitgangspunt is geweest om te bekijken of en zo ja tot welk bedrag er sprake zou zijn van bevoordeling/benadeling.
Het is duidelijk dat u de berekeningen van de heer [de deskundige] wilt hanteren als oplossing van het conflict, maar uw vader wil dat niet, waarmee de zaak tussen u onopgelost zal blijven, ook ten tijde van dan wel na het overlijden van uw ouders. (..)”
E-mailbericht van 18 september 2015:
“Noch uw ouders noch u kunnen uitspraken doen uit mijn naam, zodat ik daar hoe dan ook niet op behoef te reageren. De enige die uitspraken uit mijn naam kan doen, ben ik zelf. (..)
Indien ik “afstand” zou nemen van het rapport van de heer [de deskundige], zou ik eveneens “afstand” nemen van het feit dat zich een bevoordeling van uw broer heeft voorgedaan. Dat zou ten nadele van u zijn. Mijn conclusie ten aanzien van de rapportage is geweest (in andere bewoordingen dan de conclusie zelf, zonder daar enige bedoeling mee te hebben), dat het op zich duidelijk is dat er zich een bevoordeling heeft voorgedaan en dat uw vader echter een aantal argumenten naar voren gebracht heeft, die vervolgens door mij nagekeken zijn, en waarvan de conclusies in de aan u gezonden brieven bekend zijn gemaakt, die er kort weergegeven op neer komen dat andere uitgangspunten tot andere inzichten ten aanzien van de mate van bevoordeling kunnen leiden.
Ik kan uit mijn e-mails en brieven aan u overigens niet herleiden dat ik aangegeven heb het standpunt van uw ouders te verwoorden. U heeft mij wel met regelmaat verweten spreekbuis van uw ouders te zijn, hetgeen door mij ontkend is.
(..)
Het is niet zo dat het of zwart of wit is, doch de nuanceringen die door mij aangebracht zijn dienen niet uit het oog verloren te worden.
Er is inmiddels meer dan voldoende en uitgebreide correspondentie geweest ten aanzien van deze aangelegenheid en dito toelichting op deze aangelegenheid gegeven, zodat het dossier door mij gesloten wordt en er door mij geen nadere correspondentie meer over gevoerd wordt.”
3.2.10.
Bij brief van 28 november 2016 (een jaar later) delen klaagster en de vader de notaris mee dat de eerdere briefwisseling nog niet tot een einde van het familieconflict heeft geleid. Er wordt gewezen op verschillen van inzicht over de inhoud van de brief van de notaris van 13 maart 2015 (zie 3.2.9.). Zo is vermeld:
“Vader stelt zich op het standpunt dat deze brief de eigen zienswijze van u als notaris weergeeft, zulks op juridische gronden en nadat u deskundigen had geraadpleegd. Dochter stelt zich op het standpunt dat de genoemde brief niet de zienswijze van de notaris zelf is maar slechts een weergave van het standpunt van haar vader zou bevatten en dat het standpunt van de heer [de deskundige] in zijn rapport ongewijzigd door u zou zijn aanvaard.De notaris is bij diezelfde brief verzocht schriftelijk te berichten welke opvatting hij daarover heeft. De notaris heeft niet op deze brief gereageerd.

4.Standpunt van klaagster

Klaagster stelt zich op het standpunt dat de notaris de opdracht om uit te zoeken of schenkingen binnen de familie gelijkwaardig zijn geweest, niet correct heeft afgehandeld. Zo heeft de notaris wisselende standpunten ingenomen, lijkt hij partij te hebben gekozen voor de vader en heeft hij uiteindelijk nagelaten om de (vastgestelde) waarde van de ongelijkheid te noemen of te bevestigen. Verder verwijt klaagster de notaris dat hij niet heeft gereageerd op de brief van 28 november 2016 (zie 3.2.10.).

5.Standpunt van de notaris

De notaris heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de notaris wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.
6. Beoordeling
Uitbreiding klacht
6.1.
Voor zover klaagster in haar beroepschrift en pleitnota haar klacht heeft willen uitbreiden, heeft te gelden dat op grond van het bepaalde in artikel 107, lid 4 van de Wet op het notarisambt (Wna) het hof een aan hem voorgelegde zaak opnieuw in volle omvang behandelt hetgeen meebrengt dat alleen in beschouwing worden genomen de klachten die ook in de procedure in eerste aanleg aan de orde zijn geweest. Klaagster zal in de uitbreiding van de klacht niet-ontvankelijk worden verklaard.
Verzoek tot afronden opdracht/laten uitvoeren onafhankelijk onderzoek
6.2.
Klaagster heeft in haar klaagschrift de kamer verzocht om de notaris te verzoeken zijn opdracht af te ronden en daarop toe te zien. In haar pleitnota in eerste aanleg heeft zij dit verzoek gewijzigd en gevraagd een onafhankelijk onderzoek op kosten van de notaris te laten uitvoeren, aangezien zij twijfelt over de onafhankelijkheid en deskundigheid van de notaris.
6.3.
Naar het oordeel van het hof heeft de kamer het verzoek van klaagster in haar klaagschrift terecht buiten beschouwing gelaten. Ook het door klaagster in haar pleitnota in eerste aanleg gedane verzoek kan door de tuchtrechter niet worden ingewilligd, nu de wet daartoe geen grondslag biedt.
Uitvoeren opdracht
6.4.
De vader en klaagster wensten van de notaris duidelijkheid over de vraag of schenkingen over een bepaalde periode door de vader aan klaagster en haar broer gelijkwaardig zijn geweest. Op 18 maart 2014 hebben klaagster en haar ouders hierover met de notaris gesproken. Uiteindelijk is de afspraak gemaakt dat een financieel deskundige deze vraag nader zou onderzoeken. Dit onderzoek heeft geresulteerd in de brief van 3 november 2014 (zie 3.2.6.). Daarin is geconcludeerd dat in de loop van de jaren een bevoordeling van de broer ten opzichte van klaagster is ontstaan van circa € 93.000,-. De vader heeft de conclusie van [de deskundige] (op voorhand) weersproken.
6.5.
De notaris heeft, zo blijkt uit de overgelegde stukken, vervolgens gepoogd om een klimaat te creëren waarbinnen de vader en klaagster wellicht (alsnog) tot overeenstemming konden komen. Los van de vraag of de notaris daartoe conform zijn opdracht (nog) verplicht was, is het hof uit de brieven van de notaris niet gebleken dat hij daarbij wisselende standpunten heeft ingenomen en partijdig heeft gehandeld, zoals klaagster stelt. Uit die brieven blijkt vooral dat de notaris de vader en klaagster tot een oplossing wilde bewegen. Teneinde dat te kunnen bewerkstelligen heeft hij in zijn brieven melding gemaakt van de verschillende gezichtspunten (onder andere ten aanzien van de waardebepaling van de boerderij), de wederzijdse standpunten van cliënten en de motivering daarvan. De notaris heeft klaagster ook meerdere keren uitgelegd dat het zijn bedoeling was ‘partijen’ tot elkaar te brengen (zie 3.2.9.). Anders dan klaagster stelt, was het niet aan de notaris om een bedrag van bevoordeling/benadeling te noemen. Die opdracht was immers neergelegd bij [de deskundige] en reeds uitgevoerd. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen kan dan ook, evenals de kamer heeft geoordeeld, niet worden gesproken. Dit betekent dat de klacht in zoverre ongegrond is.
Uitblijven reactie op brief 28 november 2016
6.6.
De kamer heeft het volgende overwogen. In de brief van 28 november 2016 wordt op geen enkele wijze verwezen naar of ingegaan op de e-mail van de notaris van 18 september 2015. In die e-mail legt de notaris duidelijk uit dat door hem nuances zijn aangebracht. Afsluitend wordt door de notaris aangegeven dat het dossier wordt gesloten en dat daarover door hem geen verdere correspondentie wordt gevoerd. Gesteld noch gebleken is dat daartegen destijds is geprotesteerd. In een dergelijke situatie hebben klaagster of haar vader de mogelijkheid om zich opnieuw tot deze notaris of een andere notaris te wenden met een opdracht. Van een notaris wordt verwacht dat hij daarop reageert. In de brief van 28 november 2016 pakt klaagster echter de draad weer op alsof het dossier niet werd gesloten en de notaris daarover geen bericht had verzonden. Hoewel de notaris had kunnen reageren met een verwijzing naar zijn bericht van 18 september 2015, is het niet klachtwaardig dat de notaris niet meer heeft gereageerd. Het bericht van 18 september 2015 en de eerdere correspondentie rechtvaardigen niet de verwachting dat de notaris weer mee zou gaan in de schriftelijke discussie. De klacht zal, aldus nog steeds de kamer, derhalve ook wat dit onderdeel betreft ongegrond worden verklaard.
6.7.
Het hof volgt het oordeel van de kamer en de gronden waarop dit oordeel berust. In hoger beroep zijn geen argumenten naar voren gekomen die tot een ander oordeel kunnen leiden.
6.8.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.9.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof:
- verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar klacht voor zover in hoger beroep uitgebreid;
- bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, A.R. Sturhoofd en J.W. van Zaane en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2018 door de rolraadsheer.