Uitspraak
Onderzoek van de zaak
Vonnis waarvan beroep
Aanvullende bewijsmotivering
Oplegging van straf
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 18 mei 2017 was gewezen. De verdachte, geboren in 1992 en thans zonder bekende woon- of verblijfplaats, was in eerste aanleg veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,-, te vervangen door 20 dagen hechtenis, voor diefstal van een jas uit een café. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, behalve ten aanzien van de strafoplegging, waarbij het hof een gevangenisstraf van twee weken heeft opgelegd.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 19 juni 2018 heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de wederrechtelijke toe-eigening. De verdachte had verklaard dat hij de jas van een medeverdachte had gekregen en niet wist dat deze niet van hem was. Het hof heeft dit verweer verworpen en geconcludeerd dat het opzet op de diefstal bewezen was, onder verwijzing naar het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten, die hadden waargenomen dat de verdachte en de medeverdachte niets in hun handen droegen voordat zij het café binnengingen.
Het hof heeft de ernst van de diefstal en de maatschappelijke overlast die dit soort criminaliteit met zich meebrengt, in overweging genomen. De opgelegde straf in eerste aanleg en de vordering van de advocaat-generaal werden als onvoldoende beschouwd, en het hof heeft daarom een gevangenisstraf van twee weken opgelegd. De beslissing is genomen op basis van artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dat gold ten tijde van het bewezen verklaarde.