ECLI:NL:GHAMS:2018:2240

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 juli 2018
Publicatiedatum
4 juli 2018
Zaaknummer
200.229.892/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen een notaris over onzorgvuldig handelen en informatieplicht met betrekking tot hypotheekdoorhaling

In deze zaak heeft klager, een appellant, op 19 december 2017 een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in 's-Hertogenbosch, die op 20 november 2017 de klacht van klager tegen de notaris ongegrond heeft verklaard. Klager verwijt de notaris dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld door hem niet te informeren over de doorhaling van de hypotheek van een pand dat hij samen met zijn toenmalige echtgenote en twee anderen had gekocht. Klager heeft pas begin 2017 vernomen dat het pand was verkocht aan een derde, en hij stelt dat hij niet op de hoogte is gesteld van de doorhaling van de hypotheek, wat voor hem van groot financieel belang was.

De notaris heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat hij klager niet hoefde te informeren over de doorhaling van de hypotheek, omdat klager geen eigenaar van het pand was en dus geen partij in de akte van royement. Het hof heeft de zaak behandeld op 19 april 2018, waarbij zowel klager als de notaris aanwezig waren. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de kamer zijn vastgesteld en heeft geoordeeld dat de notaris klager afdoende heeft geïnformeerd. Het hof concludeert dat de klacht ongegrond is, zoals ook de kamer heeft beslist, en bevestigt de bestreden beslissing.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.229.892/01 NOT
nummer eerste aanleg : SHE/2017/75
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 3 juli 2018
inzake
mr. [naam],
wonend te [plaats],
appellant,
tegen
mr. [naam],
notaris te [plaats],
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant (hierna: klager) heeft op 19 december 2017 een beroepschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort
's-Hertogenbosch (hierna: de kamer) van 20 november 2017 (ECLI:NL:TNORSHE:2017:28). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klager tegen geïntimeerde (hierna: de notaris) ongegrond verklaard.
1.2.
De notaris heeft op 13 februari 2018 een verweerschrift - met bijlage - bij het hof ingediend.
1.3.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 19 april 2018. Klager en de notaris zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; klager aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Kort weergegeven gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
Op 17 april 2009 heeft klager samen met zijn toenmalige echtgenote, [X], en twee anderen ([Y] en haar echtgenoot [Z]) een hypotheekovereenkomst gesloten ter financiering van de aankoop, door [X] en [Y], van het pand [adres] (verder: het pand); klager en de anderen waren (hoofdelijk aansprakelijke) schuldenaren.
3.2.2.
Klager heeft begin 2017 vernomen dat het pand verkocht is aan een derde. De notaris heeft de desbetreffende leveringsakte gepasseerd.
3.2.3.
Klager heeft het kantoor van de notaris op 30 maart 2017 een brief gezonden. Deze brief houdt in, voor zover van belang:
“Eerst recentelijk is mij gebleken dat eerdergenoemd pand is verkocht aan een derde. (…)
Ik moet echter ook constateren dat ik door u als behandelend notaris op geen enkele manier ben ingelicht over de verkoop van meergenoemd pand en, in het bijzonder relevant voor mij , de doorhaling van de hypotheek en de daaruit voortvloeiende bevrijding van de hoofdelijke verbondenheid van ondergetekende ter zake van de, aanzienlijke, hypotheekverplichtingen.
Gezien het grote financiële belang bij ontslag van de hoofdelijke aansprakelijkheid voor ondergetekende en de op uw rustende informatieplicht ten aanzien van alle 4 betrokkenen was op zijn minst een bevestiging van de doorhaling van de hypotheek aan ondergetekende aangewezen geweest.
Ik verzoek u mij binnen 2 weken na dagtekening van deze brief mede te delen waarom een dergelijke mededeling aan mij achterwege is gebleven. Tevens verzoek ik u mij een kopie toe te zenden van het document waaruit blijkt van de doorhaling van de hypotheek en het daaruit voortvloeiende ontslag van ondergetekende van zijn hoofdelijke verbondenheid ter zake van verplichtingen voortvloeiende uit meergenoemde hypotheekakte.”
3.2.4.
[naam], als notarisklerk verbonden aan het kantoor van de notaris, heeft klager bij brief van 7 april 2017 geantwoord. Deze brief houdt in, voor zover van belang:
“Daar u geen eigenaar bent van danwel gerechtigde tot het pand (…) bent u niet ingelicht omtrent de verkoop van gemeld pand.
In de hypotheekakte welke door u is ondertekend staat het navolgende vermeld:
“De onderzetter kent aan de bank voorts de bevoegdheid toe een bij deze akte gevestigd recht van pand of recht van hypotheek door opzegging te niet te doen gaan.”
Dit betreft een eenzijdige handeling vanuit de bank en derhalve is het niet noodzakelijk u te kennen in de opzegging van de hypothecaire inschrijving. Overigens geeft de bank in haar aflosnota aan dat zij een kopie van de aflosnota heeft verstrekt aan de klant.
Zoals door u verzocht bevestig ik u hierbij dat de hypotheek is ingelost conform opgave van de bank en dat de doorhaling van de hypothecaire inschrijving heeft plaatsgevonden.”

4.Standpunt van klager

Klager verwijt de notaris dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld door hem niet te informeren over de doorhaling van de hypotheek. Verder is volgens klager de brief van 7 april 2017 van de notaris onjuist en onvolledig.

5.Standpunt van de notaris

De notaris heeft verweer gevoerd. De notaris stelt zich op het standpunt dat zijn kantoor klager niet hoefde te informeren met betrekking tot de doorhaling van de hypotheek, omdat klager als hoofdelijk schuldenaar, niet zijnde de eigenaar, geen partij in de akte van royement is. Voor de notaris is ook niet te zien of een hoofdelijk schuldenaar inmiddels ontslagen is uit de hoofdelijke aansprakelijkheid; hiervoor is geen register o.i.d. Schuldenaarschap speelt - aldus de notaris - in de verhouding tussen bank en cliënt, terwijl hypotheek speelt in de verhouding tussen eigenaar en bank. Als de notaris klager conform diens wensen had geïnformeerd, had de notaris mogelijk zijn geheimhoudingsplicht geschonden en klachtwaardig gehandeld jegens de eigenaar van het pand.

6.Beoordeling

6.1.
Klager valt als belanghebbende in de zin van artikel 99 lid 1 van de Wet op het notarisambt aan te merken, zoals ook de kamer heeft geoordeeld. Dit wordt door de notaris overigens ook niet betwist.
6.2.
Met de kamer is het hof van oordeel dat de notaris niet verplicht was om klager te informeren over het doorhalen van de hypotheek, omdat klager ten aanzien van het pand geen zakelijk gerechtigde was. Klager heeft in hoger beroep geen feiten of omstandigheden aangedragen, die tot een ander oordeel moeten leiden. De conclusie is dan ook dat de notaris klager door middel van de brief van 7 april 2017 afdoende heeft geïnformeerd. Dat sprake was van (wederzijdse) gebrekkige communicatie, zoals de kamer heeft overwogen, ziet het hof overigens niet. Het hof verwijst in dit verband naar hetgeen de notaris in dit verband opmerkt onder B van zijn verweerschrift in hoger beroep.
(“B. Met betrekking tot het gestelde onder II:
“Klager had communicatief adequater kunnen handelen”
1. Onder 7 haalt klager een stuk aan van de uitspraak van de Kamer voor het notariaat waarin gesteld is dat ik had kunnen verwijzen naar het kadaster. Ten tijde van de zitting was ik me hier niet zo van bewust, maar nu ik alles op een rij zet besef ik dat dit geen zin had omdat klager in zijn brief van 30 maart 2017 al stelt dat hij weet dat het pand is verkocht, dat hij weet dat de hypotheek is afgelost en dat hij concludeert dat de hypotheek is doorgehaald. Het alsdan verwijzen naar het kadaster zou dus geen toevoeging aan informatie geven. Wat de klager mij verwijt is dat ik hem in de voorfase niet in het proces (akte voorbereiding etc) heb betrokken. Dit heb ik uitgelegd in de brief aan hem en aan de Kamer. Uitsluitend voor het bewijs van doorhaling had ik kunnen verwijzen naar het kadaster maar dat leek mij weinig relevant en onlogisch nu hij al wist dat de hypotheek afgelost was en doorhaling had plaatsgevonden.
Hiermee was ook zijn hoofdelijke aansprakelijkheid vervallen.”)
Het voorgaande betekent dat de klacht ongegrond is, zoals ook de kamer heeft beslist.
6.3.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.4.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, A.R. Sturhoofd en J.W. van Zaane en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2018 door de rolraadsheer.