ECLI:NL:GHAMS:2018:2187

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 juli 2018
Publicatiedatum
3 juli 2018
Zaaknummer
23-000746-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbraak op woonboot met bespreking van bewijsverweren en betrokkenheid van verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1997, was samen met twee anderen betrokken bij een inbraak op een woonboot in Amsterdam-Duivendrecht op 3 februari 2015. Tijdens de inbraak zijn diverse goederen, waaronder persoonlijke spullen van de eigenaar, ontvreemd. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal door middel van braak, waarbij hij en zijn mededaders de toegang tot de woonboot hebben verkregen door sloten te forceren. De rechtbank had eerder een werkstraf en voorwaardelijke jeugddetentie opgelegd, maar het hof heeft, rekening houdend met de lange tijdsverloop en de positieve ontwikkeling van de verdachte, besloten om een lichtere straf op te leggen. Het hof heeft de verklaringen van de getuigen en de herkenning van de verdachte op camerabeelden beoordeeld en kwam tot de conclusie dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de inbraak. De impact van de inbraak op het slachtoffer werd ook in overweging genomen, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte voor vermogensdelicten. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 70 uur en een voorwaardelijke jeugddetentie van 40 dagen, met een proeftijd van één jaar.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000746-18
datum uitspraak: 3 juli 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 13 februari 2018 in de strafzaak onder de parketnummers 13-684414-15 en 13-041368-15 (TUL), 13-684052-15 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 19 juni 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Omvang van het hoger beroep

De verdachte heeft bij het instellen van het hoger beroep de omvang beperkt tot het bewezen verklaarde onder feit 3. De beslissingen van de rechtbank met betrekking tot het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde is dan ook niet aan het oordeel van het hof onderworpen. Ook de beslissingen van de rechtbank op de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder opgelegde straffen zijn daarom niet aan het oordeel van het hof onderworpen. Voor de overzichtelijkheid zal het hof de beslissingen van de rechtbank die reeds vast zijn komen te staan opsommen voorafgaand aan de beslissing van het hof. Het hof zal alleen nog beslissen over het onder 3 (primair en subsidiair) ten laste gelegde.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, ten laste gelegd dat:
3 primair (gevoegde zaak 689.158-15):
hij op of omstreeks 03 februari 2015 te Amsterdam-Duivendrecht, gemeente Ouder-Amstel, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een (woon)boot heeft weggenomen een geldbedrag (circa 2950 euro) en/of een of meer computer(s) en/of een of meer tas(sen) en/of een (computer)muis en/of een harddisk en/of een zonnebril en/of een of meer parfumerieen en/of een of meer fotocamera's en/of een of meer horloge's en/of een of meer ketting(en) en/of een telefoon en/of een broche en/of een of meer ring(en) en/of een of meer armband(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak op of verbreking van (een of meer slot(en) van) een of meer deur(en) en/of schuifpui(en) van voornoemde (woon)boot en/of door middel van braak op of verbreking van een raam van voornoemde (woon)boot;
3 subsidiair:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 03 februari 2015 tot en met 8 mei 2015 te Amsterdam-Duivendrecht, gemeente Ouder-Amstel, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, een geldbedrag (circa 2950 euro) en/of een of meer computer(s) en/of een of meer tas(sen) en/of een (computer)muis en/of een harddisk en/of een zonnebril en/of een of meer parfumerieen en/of een of meer fotocamera's en/of een of meer horloge's en/of een of meer ketting(en) en/of een telefoon en/of een broche en/of een of meer ring(en) en/of een of meer armband(en) heeft/hebben verworven, en/of voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het (een) door diefstal in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Bespreking van een in hoger beroep gevoerd verweer

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft bepleit dat het ten laste gelegde niet kan worden bewezen en heeft daarbij het volgende aangevoerd.
De getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4], allen zogenoemde International Security Agency-medewerkers (ISA-medewerkers), hebben hun herkenningen gerelateerd aan één specifieke still (zichtbaar op dossierpagina 21). Het is echter een vrij donkere en vage still, De getuigen zijn daarbij weinig specifiek in hun herkenningen. Verbalisant [verbalisant 1] herkent de verdachte op basis van de still op pagina 50, waarop alleen de zijkant van de verdachte zichtbaar is. De stills zijn dan ook te onduidelijk om tot de conclusie te kunnen komen dat de verdachte de persoon op de stills is.
Voorts is op de beelden niet te zien dat door de personen op de beelden wordt ingebroken, nu de camera geen zicht heeft op de woning van aangeefster. De beelden hebben daarbij slechts betrekking op het tijdsbestek 12:45 tot 14:15 uur, terwijl de inbraak tussen 8:00 en 21:00 uur kan hebben plaatsgevonden. Er kan geenszins worden uitgesloten dat er nog meer mensen nabij de woning van de aangeefster zijn geweest. In ieder geval is op de beelden niet te zien dat er goederen zijn weggenomen. De aangeefster heeft haar laptoptas op de beelden herkend. De tas op de beelden komt echter niet overeen met de foto van de laptoptas die de aangeefster heeft overhandigd (dossierpagina 66). Bovendien heeft de aangeefster steeds in elk verhoor de lijst van ontbrekende goederen aangevuld, waarmee haar herkenning sterk aan geloofwaardigheid inboet. Verder bevat het dossier geen belastend materiaal, ondanks uitgevoerd sporenonderzoek en opname van telecommunicatie (tapgesprekken) van de verdachte.
Tenslotte is niet vast te stellen, indien er al vanuit gegaan zou worden dat de verdachte op de beelden te zien is, welke rol de verdachte dan zou hebben gehad bij de inbraak, zodat het medeplegen van de inbraak niet kan worden bewezen.
De verdachte moet daarom worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Oordeel van het hof
Herkenning van de verdachte als NN2
Op de dag van de inbraak in de woonboot van de aangeefster is op camerabeelden van het GVB vastgelegd dat een drietal jongens rond 12.21 uur bij het metrostation Over-Amstel door de betaalpoortjes lopen. Vervolgens zijn op de beveiligingscamera van de buurman van de aangeefster beelden vastgelegd van de openbare weg voor zijn woning. Op die beelden zijn dezelfde drie personen zichtbaar, in het proces-verbaal van bevindingen op dossierpagina 12 aangeduid als NN1, NN2 en NN3. Het hof houdt voor de herkenning dit proces-verbaal aan, waarbij de verdachte als de jongen met kort zwart haar en een zwarte gewatteerde jas met embleem op de rechtermouw wordt aangeduid als NN2, de jongen met de gele capuchon als NN1 en de jongen met het zwarte mutsje als NN3. [1] Die personen lopen op de beelden van de buurman rond 12.25 uur de straat in waar de woonboot van de aangeefster ligt en vervolgens rond 14.13 uur weer uit. Het hof heeft de beelden van de buurman en van het GVB op de zitting bekeken.
De stelling van de raadsman dat alle herkenningen gebaseerd zijn op een enkele still is niet juist. Uit het dossier blijkt dat in elk geval [getuige 2] [2] , [getuige 3] [3] en [getuige 4] [4] de uitzending op AT5 met bewegende beelden hebben gezien. Het hof heeft waargenomen dat de bewegende beelden duidelijk genoeg zijn om daarop een persoon te herkennen. Daarnaast geldt dat de ISA medewerkers die de verdachte herkend hebben de verdachte goed kennen van eerdere contacten. Dit geldt ook voor verbalisant [verbalisant 1] die specifiek noemt dat hij de verdachte als wijkagent de afgelopen jaren zeer regelmatig heeft meegemaakt en dat hij hem op de foto herkent aan zijn slanke postuur, zijn gezicht en kapsel. [5] Bovendien droeg de verdachte op de dag van de inbraak de kleding die op de beelden te zien is. [6] Gelet op de vele herkenningen, waarvan in elk geval een aantal zijn gedaan op basis van de bewegende beelden, staat naar het oordeel van het hof voldoende vast dat de verdachte de persoon op de beelden is die als NN2 wordt aangeduid.
Betrokkenheid van personen op de beelden bij de inbraak
Op de beelden is de inbraak niet te zien. Wel is te zien dat NN1, NN2 en NN3 de straat van de aangeefster inlopen, naar het hof afleidt komend vanuit het metrostation Over-Amstel, en ruim een uur later weer terugkomen, lopend richting het metrostation Over-Amstel. De straat van de aangeefster is doodlopend, waardoor het enkel voor bestemmingsverkeer doel treft om daar aanwezig te zijn. Er bevinden zich uitsluitend 12 woonboten en een bedrijf met afgesloten parkeerterrein. In de straat zijn geen openbare voorzieningen. [7] Daarnaast heeft het hof op de beelden gezien dat de drie personen op de heenweg (vóór 13:00 uur) geen laptoptas dragen. Wel draagt NN3 een rugtas. Op de terugweg (na 14:00 uur) is te zien dat NN3 nu een laptoptas draagt, terwijl links van hem NN1 loopt en rechts van hem NN2. Voorts is te zien dat NN2 op de terugweg de rugtas over zijn schouder draagt, die eerder NN3 droeg. NN2 heeft even contact met NN3 en loopt weer verder. De aangeefster heeft de laptoptas herkend, onder meer aan het klittenband van het voorvak dat niet goed sluit. Het hof heeft geen verschillen waargenomen tussen de foto van de gestolen laptoptas op dossierpagina 66 en de laptoptas die op de beelden door NN3 wordt gedragen. Het is het hof dan ook niet duidelijk op basis waarvan de raadsman meent dat de laptoptas op de foto afwijkt van de tas op de beelden. Daarnaast deelt het hof niet de conclusie van de raadsman dat de aangeefster minder betrouwbaar is, omdat zij, enige tijd na het doen van de aangifte, melding maakt van meer goederen die zijn gestolen. Uit de verklaring van de aangeefster bij de rechter-commissaris van 10 april 2017 blijkt dat haar woning na de inbraak een chaos was. Ook blijkt daaruit dat zij eigenaar was van een grote hoeveelheid sieraden, zodat het niet verwonderlijk is dat zij niet direct een volledige inventarisatie kon maken van welke sieraden misten. Het is daarnaast in algemene zin niet ongebruikelijk dat enige tijd na ontdekking van een inbraak een slachtoffer ontdekt dat meer goederen zijn verdwenen dan in eerste instantie zijn opgemerkt. Het hof acht de verklaringen van de aangeefster betrouwbaar.
Het hof is, gelet op de genoemde omstandigheden, van oordeel dat NN1, NN2 en NN3 betrokken zijn geweest bij de inbraak, welke naar het hof uit de aangifte en de camerabeelden afleidt gepleegd moet zijn tussen 13 uur en 14.30 uur.
Medeplegen
Het hof heeft op de beelden gezien dat NN1, NN2 en NN3 zowel op de heenweg als op de terugweg gezamenlijk optrekken en onderling contact hebben. Ook uit het gegeven dat NN3 op de heenweg een rugtas op zijn rug heeft, die op de terugweg door NN2, de verdachte, wordt gedragen, terwijl NN3 dan de zojuist besproken laptoptas draagt, leidt het hof af dat met het overnemen van de rugtas door de verdachte er sprake is van een gezamenlijk optreden door de drie personen, waarbij de rollen onderling inwisselbaar zijn. Naar de uiterlijke verschijningsvorm is daarom voldoende vast komen te staan dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking. Daarnaast neemt het hof in aanmerking dat de verdachte steeds ontkend heeft daar zelfs maar aanwezig te zijn geweest en er aldus geen aanknopingspunt is om uit te gaan van een andere rol van de verdachte, anders dan kan worden afgeleid uit de hiervoor weergegeven uiterlijke verschijningsvorm.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
3 primair:
hij op 3 februari 2015 te Amsterdam-Duivendrecht, gemeente Ouder-Amstel, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woonboot heeft weggenomen een geldbedrag, circa 2950 euro, en computers en tassen en een computermuis en een harddisk en een zonnebril en parfum en fotocamera’s en horloges kettingen en een telefoon en een broche en ringen en armbanden, toebehorende aan [naam], waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak op sloten van voornoemde woonboot en door middel van braak op een raam van voornoemde woonboot.
Hetgeen onder 3 primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 3 primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 3 primair bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 3 primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

Oordeel van de rechtbank en standpunten van partijen
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 2, 3 primair en 4 bewezen verklaarde veroordeeld tot een werkstraf van 120 uren en een geheel voorwaardelijke jeugddetentie van twee maanden, met een proeftijd van één jaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 3 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 70 uur en een geheel voorwaardelijke jeugddetentie van 40 dagen, met een proeftijd van één jaar.
De raadsman heeft het hof verzocht de volgende omstandigheden zijn weerslag te laten hebben op de strafmaat:
  • het tijdsverloop sinds het strafbare feit,
  • de toepassing van artikel 63 Wetboek van Strafrecht en
  • de (op eigen kracht) verbeterde persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Oordeel van het hof
Nu het hoger beroep uitsluitend is gericht tegen het onder 3 ten laste gelegde zal het hof overeenkomstig het bepaalde in het vierde lid van artikel 423 van het Wetboek van Strafvordering eerst de straf bepalen ten aanzien van de onder 2 en 4 bewezen verklaarde misdrijven. Het hof bepaalt die straf op een geheel voorwaardelijke jeugddetentie van twintig dagen, met een proeftijd van één jaar, en een werkstraf van 45 uren, met toepassing van het jeugdstrafrecht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich met twee anderen schuldig gemaakt aan een inbraak op een woonboot. Daarbij hebben zij schade toegebracht aan de woonboot en een grote hoeveelheid goederen, waaronder zeer persoonlijke spullen zoals sieraden, meegenomen. De verdachte was kennelijk uit op eigen financieel gewin en is volledig voorbijgegaan aan alle schade en overlast die hij het slachtoffer heeft berokkend. Uit de verklaring van het slachtoffer bij de rechter-commissaris blijkt dat de inbraak een grote impact op haar had en dat zij er anderhalf jaar later nog steeds emotioneel van kon worden.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 5 juni 2018 is hij eerder ter zake van een vermogensdelict onherroepelijk veroordeeld. Het hof weegt dat in strafverzwarende zin mee.
In het voordeel van de verdachte houdt het hof rekening met het lange tijdsverloop na het plegen van het feit. Daarnaast houdt het hof rekening met de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. Ook neemt het hof in aanmerking dat de verdachte tracht zijn leven een positieve wending te geven. Zo is gebleken dat de verdachte al enige tijd een baan heeft, voortvarend bezig is met het afbetalen van zijn schulden en niet langer onderdeel uitmaakt van de top 400 lijst. In die omstandigheden ziet het hof, met de advocaat-generaal, aanleiding om een iets lichtere straf op te leggen dan de rechtbank.
Het hof acht, alles afwegende, een werkstraf en voorwaardelijke jeugddetentie zoals door de advocaat-generaal gevorderd passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 63, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Beslissingen van de rechtbank voor zover NIET aan het oordeel van het hof onderworpen
Zoals onder ‘omvang van het hoger beroep’ reeds is overwogen, is tegen een aantal beslissingen van de rechtbank geen hoger beroep ingesteld. Nu deze beslissingen niet aan het oordeel van het hof zijn onderworpen, zijn deze reeds vast komen te staan. Het gaat daarbij om de volgende beslissingen:
Verklaart het onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 en 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals in het vonnis is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan in het vonnis is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 2:
het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Ten aanzien van feit 4:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 13/684052-15.
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij vonnis d.d. 28 mei 2015 opgelegde voorwaardelijke straf met parketnummer 13/041368-15, zijnde een werkstraf van 80 uur, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 40 dagen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.

BESLISSING

Het hof:
Bepaalt de door de rechtbank opgelegde straf voor het onder 2 en 4 bewezen verklaarde op:
een geheel voorwaardelijke
jeugddetentievoor de duur van
20 (twintig) dagen, met een proeftijd van
1 (één) jaar, en
een
taakstraf, bestaande uit een
werkstraf, voor de duur van
45 (vijfenveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
22 (tweeëntwintig) dagen jeugddetentie.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 3 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 3 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
70 (zeventig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
35 (vijfendertig) dagen jeugddetentie.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
40 (veertig) dagen.
Bepaalt dat de jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Iedema, mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen en mr. F.G. Hijink, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 juli 2018.
Mr. F.G. Hijink is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
[…]

Voetnoten

1.Dossier pagina 12, proces-verbaal van bevindingen van 9 februari 2015 door verbalisant [verbalisant 2].
2.Dossierpagina 23.
3.Dossierpagina 26.
4.Dossierpagina 29.
5.Dossierpagina 49. Het hof stelt vast dat de nummers NN1 en NN2 hier abusievelijk zijn omgedraaid, waarbij de verdachte met geel mutsje NN2 wordt genoemd en de verdachte NN1.
6.Dossierpagina 51.
7.Dossierpagina 58.