ECLI:NL:GHAMS:2018:2181
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep wegens termijnoverschrijding
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 7 november 2017. De verdachte was in eerste aanleg gedagvaard om op de genoemde datum te verschijnen, maar de dagvaarding was niet in persoon aan hem betekend. Hierdoor was de verdachte niet op de hoogte van de zitting en werd hij bij verstek veroordeeld.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van veertien dagen hoger beroep heeft ingesteld. De verdachte heeft pas op 6 december 2017 een brief aan de rechtbank Noord-Holland gestuurd, waarin hij zijn hoger beroep aantekende. In deze brief voegde hij een eerdere correspondentie bij, gedateerd 19 september 2017, waarin hij aangaf dat hij de dagvaarding voor de zitting van 7 november 2017 had ontvangen.
Het hof oordeelde dat de verdachte, ondanks de niet-betekening van de dagvaarding, op de hoogte was van de zitting en dat hij niet binnen de vereiste termijn in hoger beroep is gekomen. Er waren geen omstandigheden die de termijnoverschrijding rechtvaardigden. Daarom verklaarde het hof de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep. De beslissing werd genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, met de rechters A.M. Kengen, F.G. Hijink en S.C.C. Hes-Bakkeren, en griffier A.N. Biersteker.