In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van een bedreiging, maar heeft tegen deze vrijspraak hoger beroep ingesteld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak, conform artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Tijdens de zitting op 24 mei 2018 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die heeft verzocht om dezelfde straf als in eerste aanleg. Het hof heeft de verklaringen van de aangever en getuigen beoordeeld, die stelden dat de verdachte een mes in zijn hand had tijdens het incident. De verdachte ontkende dit en beweerde dat hij een fietssleutel in zijn hand had. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de getuigen consistent en betrouwbaar waren, en verwierp het verweer van de raadsman.
Uiteindelijk heeft het hof het vonnis waarvan beroep bevestigd, met inachtneming van de overwegingen die in de uitspraak zijn opgenomen. De beslissing van het hof houdt in dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in het hoger beroep voor het deel dat betrekking heeft op de vrijspraak, en dat het vonnis van de rechtbank wordt bevestigd voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.