ECLI:NL:GHAMS:2018:2172

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 juni 2018
Publicatiedatum
3 juli 2018
Zaaknummer
200.210.612/ 01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen ouders na verbroken relatie met kinderen

In deze zaak gaat het om een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tussen een vader en zijn kinderen na een verbroken relatie met de moeder. De vader heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 14 december 2016 aangevochten, waarin zijn verzoek tot een omgangsregeling werd afgewezen. De rechtbank volgde het advies van de raad voor de kinderbescherming, die concludeerde dat er geen mogelijkheden voor een omgangsregeling waren vanwege zorgen over het persoonlijk functioneren van de vader en de impact daarvan op de kinderen. De vader heeft in hoger beroep betoogd dat de rechtbank ten onrechte het advies van de raad heeft gevolgd en dat de vrouw de omgang belemmert. De vrouw heeft de stellingen van de vader betwist en benadrukt dat de belangen van de kinderen voorop staan. Het hof heeft de raad verzocht om nader onderzoek te doen naar de mogelijkheden van een begeleid omgangstraject bij Altra, waarbij het contact tussen de ouders niet noodzakelijk is. Het hof heeft de behandeling van de zaak pro forma aangehouden tot 1 september 2018, met het verzoek aan de raad om voor die datum schriftelijk rapport uit te brengen over de haalbaarheid van een omgangsregeling. De beslissing van het hof is genomen in het belang van de kinderen, die al lange tijd geen contact hebben gehad met hun vader en zich in een onzekere situatie bevinden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.210.612/ 01
Zaaknummer rechtbank: C/13/504115 /FA RK 11-9444
Beschikking van de meervoudige kamer van 5 juni 2018 inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. T.P. Schut te Amsterdam,
en
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.H. Aalmoes te Amsterdam Zuidoost.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
locatie: Amsterdam
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 14 december 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De man is op 2 maart 2017 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 14 december 2016.
2.2.
De vrouw heeft op 20 april 2017 een verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft op 16 november 2017 plaatsgevonden. Van deze mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt, waarin als beslissing van het hof (onder meer) is opgenomen dat de behandeling van de zaak pro forma wordt aangehouden en de raad wordt verzocht informatie over het traject bij Altra voor 29 december 2017 aan het hof en partijen te doen toekomen.
2.4.
De kinderen zijn op 13 december 2017 – afzonderlijk- door de voorzitter gehoord. Partijen hebben een verslag van deze gesprekken ontvangen en zijn in staat gesteld om hierop te reageren. Er is geen reactie van partijen ontvangen.
2.5.
Op 13 december 2017 heeft het hof een brief van de raad, gedateerd 12 december 2017, ontvangen, met informatie over het Altra traject.
2.6.
Partijen zijn bij brief van 30 januari 2018 in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 13 februari 2018 te reageren op voornoemde informatie van de raad.
Het hof heeft op 14 februari 2018 een reactie van de zijde van de man ontvangen. Van de zijde van de vrouw is geen reactie ontvangen.
Na telefonisch contact met de advocaat van de vrouw is de vrouw door het hof bij brief van 29 maart 2018 nogmaals in de gelegenheid gesteld te reageren, uiterlijk op 13 april 2018. Er is geen reactie van de zijde van de vrouw ontvangen.

3.De feiten

3.1.
Uit de (in 2010) verbroken relatie van de ouders zijn - voor zover hier van belang - geboren:
- [kind A] (hierna te noemen: [kind A] ), [in] 2006;
- [kind B] (hierna te noemen: [kind B] ), [in] 2006 (hierna gezamenlijk ook: de kinderen).
De vader heeft de kinderen erkend. De vrouw oefent het gezag uit over de kinderen.
3.2.
De raad heeft op verzoek van de rechtbank onderzoek gedaan naar de mogelijkheden van een omgangsregeling tussen de man en de kinderen. De raad heeft een rapport uitgebracht op 30 april 2015 (gerectificeerd op 13 juni 2016) en een aanvullend rapport op 3 mei 2016. In dat laatste rapport is vermeld dat uit het onderzoek zwaarwegende argumenten naar voren zijn gekomen als gevolg waarvan de raad geen mogelijkheden ziet voor een omgangsregeling. De raad is van mening dat professionele begeleiding van de omgang een absolute voorwaarde is vanwege de zorgen omtrent het persoonlijk functioneren van de vader, om te kunnen zorgen dat het contact niet op een belastende wijze vorm gegeven wordt, om te kunnen monitoren of de draagkracht van de kinderen voldoende blijft en te waarborgen dat de vader het belang van de kinderen niet uit het oog verliest en hun grenzen blijvend respecteert. Een neutrale professional zou deze punten volgens de raad continu in de gaten moeten houden. Gedacht is aan een traject bij het Centrum voor Relationele Therapie. De moeder is echter niet in staat tot persoonlijk contact met de vader en zij wil niet meewerken aan een (hulpverlenings)traject waarbij dit een vereiste is. De raad acht het functioneren van de moeder als opvoeder op dit moment van groter belang voor [kind A] en [kind B] dan het contact met hun vader, daar dit contact momenteel op geen enkele wijze dusdanig onbelast en verantwoord kan plaatsvinden dat dit mogelijk is. De raad adviseert om die reden in het rapport dat er geen omgang plaats kan vinden tussen de man en de kinderen.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans in hoger beroep van belang, het verzoek van de man tot vaststelling van een omgangsregeling met de kinderen afgewezen.
De man had verzocht een omgangsregeling vast te stellen waarbij de kinderen een weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag 17.00 uur tot zondagavond 19.00 uur bij hem zullen verblijven alsmede minimaal drie weken aaneengesloten in de zomervakantie, de helft van de overige schoolvakanties in onderling overleg, alsook op de verjaardag van de man en er afspraken worden vastgelegd met betrekking tot de verjaardag van de kinderen.
4.2.
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, naar het hof begrijpt, zijn inleidend verzoek tot een omgangsregeling alsnog toe te wijzen, althans een beperkte omgangsregeling onder begeleiding te bepalen.
4.3.
De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, althans dit ongegrond te verklaren, dan wel af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
De man stelt, kort samengevat, dat de rechtbank ten onrechte en onvoldoende gemotiveerd zijn verzoek tot een omgangsregeling heeft afgewezen en voert daartoe - onder meer - het volgende aan. De rechtbank heeft ten onrechte het advies van de raad gevolgd, temeer nu duidelijk is dat de vrouw de omgang tussen de man en de kinderen belemmert. De man is het niet eens met het raadsrapport. Hij betwist dat in het verleden tijdens de omgang gewelddadige conflicten hebben plaatsgevonden in bijzijn van de kinderen.
De rechtbank heeft voorts ten onrechte bij haar oordeel meegewogen dat de vrouw onmachtig is het contact met hem aan te gaan en dat contact met de man de vrouw zoveel stress oplevert dat dit consequenties zal hebben voor de opvoedsituatie van de kinderen. Niet duidelijk is waardoor deze stress wordt veroorzaakt en daarbij komt dat het contact tussen de ouders tot een minimum beperkt kan worden. Voorts komt de vrouw de informatieregeling niet na. Zij laat hiermee zien dat zij de belangen van de kinderen wat betreft het contact tussen de kinderen en hun vader niet voorop stelt.
De man stelt als mogelijke oplossing een traject bij Altra voor, waar van begeleide omgang wordt toegewerkt naar onbegeleide omgang. Rechtstreeks contact tussen de ouders is daarbij niet nodig. Het belang van de kinderen dient voorop te staan en het is in het belang van de kinderen dat zij omgang hebben met hun vader, aldus de man.
De man heeft hier (bij monde van zijn advocaat) ter zitting in hoger beroep aan toegevoegd dat hij zich de afgelopen jaren heeft ontwikkeld. Hij is rustiger geworden en heeft zijn emoties onder controle. Hij ontvangt geen begeleiding meer sinds de behandeling van de GGZ is afgerond. Uit contact met Altra is gebleken dat er een omgangstraject in ontwikkeling is waarbij de ouders geen contact met elkaar hoeven te hebben.
5.2.
De vrouw heeft de stellingen van de man betwist. Zij is van mening dat het rapport van de raad deugdelijk is opgesteld en dat de belangen van de kinderen door de raad voorop zijn gesteld. Voor de vrouw is duidelijk wat de zorgen zijn ten aanzien zijn van het belastende karakter van het contact tussen de man en de kinderen.
De vrouw ervaart ook nu stress, ook al is er niet of nauwelijks omgang geweest. Zo gooit de man kaartjes voor de kinderen bij de vrouw zelf door de brievenbus, in plaats van deze per post te versturen. De man heeft geen empathisch vermogen en de huidige situatie is volledig aan hem te wijten volgens de vrouw. Alle mogelijkheden van begeleidende instanties zijn in eerste aanleg geprobeerd, maar gebleken is dat er geen passende instantie is en een omgangsregeling niet tot de mogelijkheden behoort.
De vrouw heeft hier ter zitting (bij monde van haar advocaat) aan toegevoegd dat het goed gaat met de kinderen. Het contact met hun vader leeft niet zo bij de kinderen. De vrouw heeft nog geen vertrouwen in de man. Zij kan niet zeggen of zij bereid is mee te werken aan een traject bij Altra. Er zou eerst meer bekend moeten zijn over de inhoud van dat traject.
5.3.
De raad heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat het voor de raad moeilijk is in te schatten of omgang, bijvoorbeeld door middel van het traject bij Altra, op dit moment haalbaar is. De ouders hebben elkaar klem gezet en de kinderen zitten er tussen in. De man zoekt soms de grenzen op en de vrouw trekt zich als gevolg daarvan steeds verder terug. Er is hulp nodig en op dit moment ontbreekt een perspectief op onbegeleide omgang. Om die reden heeft de raad in het raadsrapport een negatief advies gegeven.
5.4.
Het hof heeft de raad ter zitting verzocht nadere informatie over het traject bij Altra op te vragen en deze schriftelijk aan het hof en partijen te doen toekomen.
In de onder 2.5 genoemde brief van de raad staat met betrekking tot dit traject kort gezegd het volgende. Er is bij Altra het afgelopen jaar een traject van begeleide omgang ontwikkeld, dat wordt geboden aan ouders bij wie het niet mogelijk is om in gezamenlijkheid tot afspraken te komen rond de omgang en waarbij het voor het kind van belang is dat er contact is met beide ouders. In beginsel duurt het traject een half jaar. In voorkomende gevallen kunnen zaken zo complex zijn dat ze eerst aan Altra voorgelegd dienen te worden. Intern wordt de casus dan besproken bij Altra en wordt bekeken of en zo ja, wat de opties zijn en hoe er door de hulpverlening toegewerkt kan worden naar verantwoorde omgangsmomenten tussen ouder en kind. De raad is van mening dat het van belang is deze mogelijkheid te onderzoeken. De raad merkt daarbij op dat voordat deze vorm van hulp ingezet zou worden, gekeken moet worden naar de huidige situatie zodat er zicht komt op:
- de huidige problematiek van de man en de effecten ervan op zijn handelen;
- de huidige draagkracht van de kinderen met betrekking tot het contact met de man;
- de huidige draagkracht van de vrouw om contact met de man op afstand (en in directe nabijheid van de kinderen) te faciliteren en te ondersteunen in woord en gedrag;
- de mogelijkheden die Altra binnen deze casus ziet wanneer deze (eventueel anoniem) specifiek met hen besproken wordt.
De raad is van mening dat een nieuw raadsonderzoek noodzakelijk is om zicht te krijgen op bovengenoemde gebieden en een advies te kunnen geven over het al dan niet inzetten van een nieuwe vorm van hulp van Altra.
5.5.
De man heeft in de onder 2.5 genoemde schriftelijke reactie op de informatie van de raad - kort gezegd - verklaard dat hij de bevindingen van de raad als erg positief ervaart en dat hij hoopt dat het raadsonderzoek wordt gelast.
5.6.
Het hof overweegt als volgt. In beginsel is het in het belang van kinderen dat zij met hun beide ouders contact kunnen hebben. Dit contact moet echter wel op een voor de kinderen veilige en onbelaste wijze kunnen plaatsvinden. In het onderhavige geval is het de vraag of de omgang op een dusdanige manier kan worden vormgegeven. De relatie tussen de ouders is ernstig verstoord en zij hebben geen vertrouwen in elkaar. De man heeft de kinderen vanaf 2012 een periode van ongeveer vier jaar niet gezien. In het kader van het eerdere raadsonderzoek hebben in 2016 drie interactieobservaties tussen de man en de kinderen plaatsgevonden, op 29 januari 2016, 12 februari 2016 en 19 februari 2016. Deze contacten zijn naar omstandigheden goed verlopen en er leek sprake te zijn van enige contactgroei tussen de man en de kinderen. Sindsdien is er geen omgang meer geweest tussen de man en de kinderen. Wel hebben zij soms mailcontact.
In het raadsrapport van 3 mei 2016 is vermeld dat er bij de kinderen mogelijkheden zijn gezien voor het contact met hun vader, ondanks het feit dat [kind B] en [kind A] in hun uitgesproken wensen tot contact wisselend zijn en zij hebben laten zien dat zij de situatie rondom het hebben van contact met hun vader lastig vinden. Ondanks dat duidelijk is geworden dat de relatie tussen de vader en de kinderen volledig opnieuw en voorzichtig opgebouwd dient te worden, hebben zij in het traject van interactieobservaties laten zien voldoende draagkracht te hebben, aldus de raad in het rapport. De raad heeft ook belemmeringen geconstateerd, waaronder de persoonlijke problematiek van de man. Hij was tijdens de contactmomenten in beginsel goed in staat bij de kinderen aan te sluiten, maar hij heeft wel een enkele keer de door hen aangegeven grenzen overschreden. De man kan volgens de raad voorts niet goed omgaan met negatieve feedback. Een andere belemmering is volgens de raad dat vanwege de gebeurtenissen in het verleden en de ernstig verstoorde relatie de ouders niet in staat zijn om het contact en de tussen hen hiervoor benodigde communicatie zelfstandig vorm te geven. Moeder is niet in staat om direct contact met vader te hebben, zo staat in het rapport. Zoals weergegeven onder 3.2. van deze beschikking heeft de raad destijds de rechtbank geadviseerd geen omgang tussen vader en de kinderen te laten plaatsvinden.
Het traject bij Altra biedt wellicht een mogelijkheid om omgang tussen de kinderen en de man te laten plaatsvinden zonder dat contact tussen de ouders een voorwaarde is. Het hof is echter met de raad van oordeel dat eerst meer duidelijkheid dient te worden verkregen over de persoonlijke problematiek van de man, de draagkracht van de vrouw en de draagkracht van de kinderen voordat de vraag beantwoord kan worden of het starten van dit traject in het belang van de kinderen is. Het hof neemt daarbij in overweging dat de kinderen al zeer lang geen structureel contact hebben gehad met hun vader, dat zij klem lijken te zitten tussen hun ouders en dat zij enerzijds op momenten open lijken te staan voor contact met hun vader, maar anderzijds aangeven geen behoefte te hebben aan een omgangsregeling met hem. Het hof zal gelet op het voorgaande de raad verzoeken onderzoek te doen naar de vraag of de vorm van hulpverlening door Altra in het kader van een begeleid omgangstraject in het onderhavige geval in het belang van de kinderen is. Het hof wenst hierbij nog het volgende op te merken. De kinderen zijn inmiddels al lange tijd blootgesteld aan een onzekere situatie over de omgangsregeling en zij hebben na de contactmomenten begin 2016 (in het kader van het raadsonderzoek) hun vader inmiddels al twee jaar niet gezien. Zij bevinden zich, mede vanwege de verstoorde verhouding tussen de ouders, in een lastige positie. Het hof verzoekt de raad daarom het onderzoek zo uit te voeren dat de kinderen zo min mogelijk hiermee worden belast.
Het hof zal de behandeling van de zaak daartoe pro forma aanhouden tot zondag 1 september 2018 en verzoekt de raad voor voornoemde datum schriftelijk rapport uit te brengen.
5.7.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
alvorens verder te beslissen:
verzoekt de raad onderzoek te verrichten naar de vraag of inzet van de hulpverlening door Altra in het kader van een begeleid omgangstraject in het belang van de kinderen is, met inachtneming van hetgeen is overwogen onder rechtsoverweging 5.6;
houdt de verdere behandeling van de zaak aan tot zondag
1 september 2018 pro forma, met het verzoek aan de raad voor die datum omtrent de resultaten van dit onderzoek schriftelijk rapport en advies uit te brengen aan het hof;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. Schenkeveld, mr. C.E. Buitendijk en mr. R.G. Kemmers, bijgestaan door mr. E.E. Kraan als griffier en is op 5 juni 2018 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.