In deze zaak gaat het om een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tussen een vader en zijn kinderen na een verbroken relatie met de moeder. De vader heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 14 december 2016 aangevochten, waarin zijn verzoek tot een omgangsregeling werd afgewezen. De rechtbank volgde het advies van de raad voor de kinderbescherming, die concludeerde dat er geen mogelijkheden voor een omgangsregeling waren vanwege zorgen over het persoonlijk functioneren van de vader en de impact daarvan op de kinderen. De vader heeft in hoger beroep betoogd dat de rechtbank ten onrechte het advies van de raad heeft gevolgd en dat de vrouw de omgang belemmert. De vrouw heeft de stellingen van de vader betwist en benadrukt dat de belangen van de kinderen voorop staan. Het hof heeft de raad verzocht om nader onderzoek te doen naar de mogelijkheden van een begeleid omgangstraject bij Altra, waarbij het contact tussen de ouders niet noodzakelijk is. Het hof heeft de behandeling van de zaak pro forma aangehouden tot 1 september 2018, met het verzoek aan de raad om voor die datum schriftelijk rapport uit te brengen over de haalbaarheid van een omgangsregeling. De beslissing van het hof is genomen in het belang van de kinderen, die al lange tijd geen contact hebben gehad met hun vader en zich in een onzekere situatie bevinden.