ECLI:NL:GHAMS:2018:2161

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 juli 2018
Publicatiedatum
3 juli 2018
Zaaknummer
23-000658-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van deelname aan een organisatie met als oogmerk het plegen van valsheid in geschrifte; veroordeling voor gebruik van vals geschrift

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren te Amstelveen, was eerder vrijgesproken van deelname aan een organisatie met als oogmerk het plegen van valsheid in geschrifte en het doen van onjuiste aangifte loonbelasting. Het hof heeft de verdachte echter vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij deel uitmaakte van een organisatie die misdrijven pleegde. Het hof oordeelde dat de verdachte niet voldoende betrokken was bij de activiteiten van de organisatie, die onder de naam [bedrijf 1] opereerde.

Wel heeft het hof de verdachte veroordeeld voor het gebruik maken van valse loonafrekeningen in verband met kredietaanvragen bij de ABN AMRO bank en de Rabobank. De verdachte had deze valse documenten gepresenteerd om een regulier inkomen voor te wenden. Het hof achtte het bewezen dat de verdachte opzettelijk gebruik had gemaakt van deze valse geschriften, wat een ernstig feit is. De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden, maar het hof besloot, rekening houdend met de lange tijd die verstreken was sinds de feiten, om een taakstraf van honderd uren op te leggen in plaats van een gevangenisstraf. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van de rechtbank.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000658-14
Datum uitspraak: 2 juli 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 januari 2014 in de strafzaak onder parketnummer 13-845678-09 tegen
[verdachte],
geboren te Amstelveen op [geboortedatum] ,
adres: [adres] .

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23, 24, 26 en 30 april 2018, 3 mei 2018 en 18 juni 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen, ten laste gelegd dat:
1:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 mei 2008 in de gemeente(n) Amsterdam en/of Amstelveen en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband, gebruikmakend van de naam en/of de onderneming [bedrijf 1] en bestaande uit hem, verdachte en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of een of meer andere natuurijke en/of rechtspersonen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk: - het plegen van valsheid in geschrift met betrekking tot door schoonmaakbedrijven aan [bedrijf 1] gerichte inkoopfacturen en/of door [bedrijf 1] met schoonmaakbedrijven afgesloten contracten (artikel 225 Wetboek van Strafrecht) en/of - het opzettelijk doen van onjuiste aangiften loonheffing/premie volksverzekeringen ten name van [verdachte] h/o [bedrijf 1] ;
3:
hij op of omstreeks 16 maart 2009 en/of 17 maart 2009, althans op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de maand maart 2009 in de gemeente Amstelveen, althans in Nederland, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van twee, althans een of meer valse of vervalste loonafrekening(en) over de periode(n) 1.1 (01-01-2009 t/m 31-01-2009) en/of 2.1 (01-02-2009 t/m 28-02-2009) van [bedrijf 1] aan hem, verdachte (DOC/396, DOC/397, DOC/400-08 en DOC/400-09), - zijnde (telkens) (een) geschrift(en) die/dat bestemd waren/was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware(n) die/dat geschrift(en) echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken (telkens) hierin dat hij, verdachte die loonafrekening(en) (telkens) heeft getoond en/of heeft verstrekt in verband met een kredietaanvraag bij de ABN-AMRO bank en/of in verband met het openen van een rekening met kredietfaciliteit bij de Rabo-bank en bestaande die valsheid of vervalsing (telkens) hierin -zakelijk weergegeven- dat op die loonafrekening(en) voornoemd is vermeld dat hij, verdachte, loon uit dienstbetrekking heeft ontvangen van [bedrijf 1] in verband met door hem verdachte, in de periode(n) 1.1 (01-01-2009 t/m 31-01-2009) en/of 2.1 (01-02-2009 t/m 28-02-2009) gewerkte uren, zulks terwijl in werkelijkheid geen sprake was van een dienstverband tussen [bedrijf 1] en hem verdachte en/of verdachte het loon, zoals vermeld op die loonafrekening(en) niet heeft genoten en/of [bedrijf 1] in de periode(n) waarop die loonafrekening(en) betrekking hebben/heeft niet meer bestond.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat in de zaak tegen verdachte dermate wezenlijke fouten en onnauwkeurigheden zijn gemaakt in de opsporing, dat daarmee het systeem van strafvervolging, berechting en tenuitvoerlegging in de kern is geraakt. In de weergave van de tapgespreken zijn, volgens de raadsman doelbewust, bepaalde door de gespreksdeelnemers gebezigde woorden weergegeven alsof ze pasten in de onderzoekspremissen, terwijl in werkelijkheid andere woorden werden gebruikt die daarbij niet of minder goed pasten. Of de verdachte zelf bij de onjuist weergegeven gesprekken betrokken was, is voor de ernst van die tekortkomingen niet van belang. Daarnaast is jegens deze verdachte opgetreden zonder het beginsel in acht te nemen dat niemand mag worden verplicht aan zijn eigen veroordeling mee te werken. Aan de verdachte is immers bestuursrechtelijk bevolen de administratie van zijn – inmiddels al verdachte – eenmanszaak uit te leveren. Daarbij zijn aan de verdachte niet de strafvorderlijke waarborgen geboden die op dat moment aangewezen waren. Dit alles moet volgens de raadsman leiden tot de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging (naar het hof begrijpt: alleen met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde). Subsidiair heeft de raadsman strafvermindering bepleit.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat generaal heeft geconcludeerd dat de verweren van de verdediging alle dienen te worden verworpen.
Overwegingen van het hof
Het hof zal de verdachte vrijspreken van het onder 1 tenlastegelegde. Daarmee is het belang van de verdachte bij bespreking van de verweren vervallen. Ten overvloede merkt het hof nog op, dat het in de zaken van de medeverdachten niet tot niet-ontvankelijkheidverklaring van het Openbaar Ministerie inzake de telefoontaps heeft beslist en evenmin tot bewijsuitsluiting daarvan.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank. Het hof zal evenwel uit het vonnis waarvan beroep overnemen de bewijsmiddelen zoals gebezigd door de rechtbank in Bijlage II ten aanzien van feit 3.

Vrijspraak feit 1

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
De verdachte is werkzaam geweest voor een onderneming die werd gedreven onder de naam [bedrijf 1] ( [bedrijf 1] ). [bedrijf 1] was een eenmanszaak op naam van de verdachte. De onderneming werd naar het oordeel van het hof feitelijk geleid door anderen dan de verdachte. De vraag of de werkzaamheden en inspanningen van de verdachte, gelet op zijn wetenschap en bewustheid van de gang van zaken binnen de organisatie, kunnen worden aangemerkt als deelname aan een organisatie die het oogmerk heeft misdrijven te plegen, beantwoordt het hof ontkennend.
Dat de verdachte behoorde tot het samenwerkingsverband dat onder de naam [bedrijf 1] opereerde, staat naar het oordeel van het hof vast. De eenmanszaak is immers – zij het op verzoek van anderen – op naam van verdachte gezet en hij heeft daarvoor gedurende het bestaan daarvan werkzaamheden verricht. [bedrijf 1] heeft, naar het oordeel van het hof, gedurende haar gehele bestaan het oogmerk gehad op het plegen van misdrijven.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting heeft het hof niet de overtuiging bekomen dat de verdachte een aandeel heeft gehad in de verwezenlijking van dat oogmerk, noch dat hij daartoe ondersteunende handelingen heeft verricht. De verdachte twijfelde niet aan de juistheid van de door [medeverdachte 1] ingewonnen inlichtingen en geloofde niet alleen dat er niets mis was met het werken met schoonmakers als zelfstandigen, maar ook dat er daadwerkelijk op die wijze gewerkt werd. Het hof heeft op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet kunnen vaststellen dat de verdachte wist - in de zin van onvoorwaardelijk opzet - dat [bedrijf 1] tot oogmerk had misdrijven te plegen.

Veroordeling feit 3

Het hof acht wel bewezen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van een tweetal valse loonstroken, ter onderbouwing van de aanvraag van een kredietfaciliteit bij zowel de ABN-AMRO-bank als de RABO bank. De verdachte heeft deze feiten aan de opsporingsdiensten en in eerste aanleg bij de rechtbank bekend, en is daarop in hoger beroep niet teruggekomen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
3:
hij op 16 maart 2009 en 17 maart 2009 in de gemeente Amstelveen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van twee valse loonafrekeningen over de perioden 1.1 (01-01-2009 t/m 31-01-2009) en 2.1 (01-02-2009 t/m 28-02-2009) van [bedrijf 1] aan hem, verdachte (DOC/396, DOC/397, DOC/400-08 en DOC/400-09), - zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen -
als waren die geschriften echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte die loonafrekeningen heeft getoond en heeft verstrekt in verband met een kredietaanvraag bij de ABN AMRO bank en in verband met het openen van een rekening met kredietfaciliteit bij de Rabobank en bestaande die valsheid of vervalsing hierin -zakelijk weergegeven- dat op die loonafrekeningen voornoemd is vermeld dat hij, verdachte, loon uit dienstbetrekking heeft ontvangen van [bedrijf 1] in verband met door hem, verdachte, in de perioden 1.1 (01-01-2009 t/m 31-01-2009) en 2.1 (01-02-2009 t/m 28-02-2009) gewerkte uren, zulks terwijl in werkelijkheid geen sprake was van een dienstverband tussen [bedrijf 1] en hem, verdachte en verdachte het loon, zoals vermeld op die loonafrekeningen niet heeft genoten en [bedrijf 1] in de perioden waarop die loonafrekeningen betrekking hebben, niet meer bestond.
Hetgeen onder 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze worden opgenomen in de aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden met aftrek van de tijd die in voorlopige hechtenis is doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het onder 3 bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft ten overstaan van twee banken voorgewend dat hij beschikte over een regulier inkomen, om zodoende een kredietfaciliteit en daarmee financiële ruimte voor zichzelf te creëren. Daarbij heeft hij aan beide banken valse salarisspecificaties gepresenteerd. De verdachte heeft opzettelijk het vertrouwen dat in het economisch verkeer in salarisspecificaties moet kunnen worden gesteld, beschaamd. Opzettelijk gebruik maken van valse geschriften is een ernstig feit, zoals reeds blijkt uit de daarop in het wetboek van strafrecht gestelde maximum straf.
Uit een op zijn naam gesteld uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 april 2018 volgt dat de verdachte eerder veelvuldig is veroordeeld voor strafbare feiten. Het hof zal bij het opleggen van de straf rekening houden met het gegeven dat de veroordeling in hoger beroep ruim negen jaren na de pleegdata zal worden uitgesproken. Het hof zal, gelet op de forse overschrijding van de redelijke termijn, de verdachte geen gevangenisstraf opleggen.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 57, 63 en 225 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. R.D. van Heffen, in tegenwoordigheid van mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 juli 2018.