ECLI:NL:GHAMS:2018:2152

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 juli 2018
Publicatiedatum
3 juli 2018
Zaaknummer
23-000659-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor deelname aan een criminele organisatie en valsheid in geschrifte met betrekking tot arbeidsinspectie documenten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren te Ouder-Amstel, is veroordeeld voor deelname aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven en voor het medeplegen van valsheid in geschrifte. De zaak betreft een schijnconstructie waarbij zelfstandige schoonmakers in werkelijkheid in dienst waren bij de eenmanszaak van een medeverdachte. Het hof heeft de verweren van de verdachte, waaronder bewijsuitsluiting van tapgesprekken en verklaringen van schoonmakers, verworpen. De verdachte was betrokken bij het opmaken van een vervalst document van de Arbeidsinspectie, dat als bewijs moest dienen voor de rechtmatigheid van de tewerkstelling van schoonmakers. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte wist dat de schoonmakers geen zelfstandige ondernemers waren en dat hij betrokken was bij het opzetten van een constructie om belasting en premies te ontduiken. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, maar het hof heeft deze straf verminderd tot 8 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De op te leggen straf is gebaseerd op de artikelen 47, 57, 63, 140 en 225 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000659-14
Datum uitspraak: 2 juli 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 januari 2014 in de strafzaak onder parketnummer 13-845676-09 tegen
[verdachte]
geboren te Ouder-Amstel op [geboortedatum] ,
adres: [adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23, 24, 26 en 30 april 2018, 3 mei 2018 en 18 juni 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 mei 2008 in de gemeente(n) Amsterdam en/of Amstelveen en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband, gebruikmakend van de naam en/of de onderneming [bedrijf 1] en bestaande uit hem, verdachte en/of [medeverdachte 1] ) en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of een of meer andere natuurijke en/of rechtspersonen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk: - het plegen van valsheid in geschrift met betrekking tot door schoonmaakbedrijven aan [bedrijf 1] gerichte inkoopfacturen en/of door [bedrijf 1] met schoonmaakbedrijven afgesloten contracten (artikel 225 Wetboek van Strafrecht) en/of - het opzettelijk doen van onjuiste aangiften loonheffing/premie volksverzekeringen ten name van [medeverdachte 2] h/o [bedrijf 1] ;
2 primair:
hij op enig tijdstip in of omstreeks de periode van de maand mei 2008 tot en met 8 januar 2009 in de gemeente Amstelveen en/of Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, een brief van de Arbeidsinspectie, kantoor Amsterdam aan [bedrijf 1] , t.a.v. de heer [medeverdachte 2] , gedateerd 11-8-2008 en ondertekend door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, namens deze, de teamleider Arbeidsmarktfraude, team AMF 05
[teamleider] , (onder meer) inhoudende -zakelijk weergegeven- dat op grond van de aanhoudingen van de terwerkgestelde arbeidskracht in het pand van [hotel Y] , op donderdag 20 september 2007 in verband met controle op de juiste identiteit door de Arbeidsinspectie voornoemd geen onregelmatigheden zijn geconstateerd (DOC/030-04), - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) in strijd met de waarheid die brief opgemaakt op briefpapier met de voorgedrukte gegevens van de Arbeidsinspectie, kantoor Amsterdam, Directie AMF en/of die brief ondertekend namens de Minister van Sociale Zaken en Wergelegenheid met een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van [teamleider] , teamleider Arbeidsmarktfraude, team AMF 05, terwijl die brief voornoemd in werkelijkheid niet afkomstig is van de Arbeidsinspectie, kantoor Amsterdam, Directie AMF en/of die handtekening in werkelijkheid niet afkomstig is van die [teamleider] voornoemd, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken;
2 subsidiair:
hij op enig tijdstip in of omstreeks de periode van de maand mei 2008 tot en met 8 januar 2009 in de gemeente Amstelveen en/of Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals(e) of vervalst(e) brief van de Arbeidsinspectie, kantoor Amsterdam aan [bedrijf 1] , t.a.v. de heer [medeverdachte 2] , gedateerd 11-8-2008 en ondertekend door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, namens deze, de teamleider Arbeidsmarktfraude, team AMF 05 [teamleider] , (onder meer) inhoudende -zakelijk weergegeven- dat op grond van de aanhoudingen van de terwerkgestelde arbeidskracht in het pand van [hotel Y] , op donderdag 20 september 2007 in verband met controle op de juiste identiteit door de Arbeidsinspectie voornoemd geen onregelmatigheden zijn geconstateerd (DOC/030-04), zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) die brief voornoemd heeft getoond en/of afgegeven aan de eigenaresse van [hotel Y] ten bewijze dat tijdens die controle voornoemd geen onregelmatigheden door de Arbeidsinspectie zijn geconstateerd en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat die brief is opgemaakt op briefpapier met de voorgedrukte gegevens van de Arbeidsinspectie, kantoor Amsterdam, Directie AMF en/of die brief is ondertekend namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van [teamleider] , teamleider Arbeidsmarktfraude, team AMF 05, terwijl die brief voornoemd in werkelijkheid niet afkomstig is van de Arbeidsinspectie, kantoor Amsterdam, Directie AMF en/of die handtekening in werkelijkheid niet afkomstig is van die [teamleider] voornoemd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank. Wel zal het hof overnemen de door de rechtbank gebezigde en in Bijlage II bij haar vonnis opgenomen bewijsmiddelen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij in de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 mei 2008 in de gemeenten Amsterdam en Amstelveen, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband, gebruikmakend van de naam en de onderneming [bedrijf 1] en bestaande uit hem, verdachte en [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] en een of meer andere natuurlijke personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:
- het plegen van valsheid in geschrift met betrekking tot door schoonmaakbedrijven aan [bedrijf 1] gerichte inkoopfacturen en door [bedrijf 1] met schoonmaakbedrijven afgesloten contracten en
- het opzettelijk doen van onjuiste aangiften loonheffing/premie volksverzekeringen ten name van [medeverdachte 2] h/o [bedrijf 1] ;
2 primair:
hij in de periode van de maand mei 2008 tot en met 8 januari 2009 in de gemeente Amstelveen en Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een brief van de Arbeidsinspectie, kantoor Amsterdam, aan [bedrijf 1] , t.a.v. de heer [medeverdachte 2] , gedateerd 11-8-2008 en ondertekend door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, namens deze, de teamleider Arbeidsmarktfraude, team AMF 05 [teamleider] , onder meer inhoudende -zakelijk weergegeven- dat op grond van de aanhoudingen van de tewerkgestelde arbeidskracht in het pand van [hotel Y] , op donderdag 20 september 2007 in verband met controle op de juiste identiteit door de Arbeidsinspectie voornoemd geen onregelmatigheden zijn geconstateerd (DOC/030-04),
- zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers hebben verdachte en zijn mededader in strijd met de waarheid die brief opgemaakt op briefpapier met de voorgedrukte gegevens van de Arbeidsinspectie, kantoor Amsterdam, Directie AMF en die brief ondertekend namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van [teamleider] , teamleider Arbeidsmarktfraude, team AMF 05, terwijl die brief voornoemd in werkelijkheid niet afkomstig is van de Arbeidsinspectie, kantoor Amsterdam, Directie AMF en die handtekening in werkelijkheid niet afkomstig is van die [teamleider] voornoemd, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken.
Hetgeen onder 1 en 2 primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze worden opgenomen in de aanvulling op dit arrest.

Veweer tot bewijsuitsluiting tapgesprekken en verklaringen schoonmakers

Standpunt van de verdediging
Volgens de verdediging moet alle in het onderhavige onderzoek opgenomen telecommunicatie en de weergave daarvan in het dossier, van het bewijs worden uitgesloten. In het vooronderzoek zijn ernstige fouten gemaakt doordat de getapte gesprekken onjuist en onvolledig in het proces-verbaal zijn weergegeven. Er is sprake van misleiding doordat ontlastende delen van getapte gesprekken niet zijn uitgewerkt. Een flink deel van de in het onderzoek getapte gesprekken en berichten is niet meer beschikbaar. Een deel van de telecommunicatie dat is vastgelegd op de verstrekte DVD’s, is door technische problemen niet of niet geheel te beluisteren. Ten aanzien van deze gesprekken kan niet worden gecontroleerd of ontlastende frasen in de schriftelijke weergave achterwege zijn gelaten, dan wel of hetgeen is gezegd correct in een proces-verbaal is opgenomen. Dit een en ander levert in het stadium van hoger beroep evenzovele vormverzuimen op, die niet meer herstelbaar zijn. Dat moet tot bewijsuitsluiting leiden.
Hetzelfde geldt voor de verklaringen die in het onderzoek zijn afgelegd door de schoonmakers. Veel schoonmakers die door de SIOD zijn gehoord, konden niet tevens door de verdediging worden bevraagd. De schoonmakers die (ook) ten overstaan van de rechter- of raadsheer-commissaris werden gehoord, en die de verdediging ook kon bevragen, hebben kennelijk niet naar waarheid verklaard.
Standpunt van de advocaat-generaal
Volgens de advocaat-generaal zijn de onjuistheden en onvolledigheden in de weergave van de tapgesprekken niet moedwillig door de verbalisanten opgenomen of weggelaten. Wel geeft de opgenomen communicatie een bevestiging van de rolverdeling tussen de betrokkenen. Voor het bewijs of sprake is van een dienstverband met de schoonmakers zijn de gesprekken niet relevant, aldus de advocaat-generaal. De advocaat-generaal is van oordeel dat de verklaringen van de schoonmakers, in elk geval van hen die ten overstaan van de rechter- of raadsheer-commissaris zijn gehoord, wel tot het bewijs gebezigd kunnen worden.
Het oordeel van het hof
- Onjuiste schriftelijke weergave van afgeluisterde telefoongesprekken
Het hof stelt voorop dat van opsporingsambtenaren wordt verlangd dat zij in processen-verbaal nauwkeurig weergeven wat tijdens een afgeluisterd telefoongesprek is gezegd. Voor zover dit geen letterlijke weergave is, moet voor zover mogelijk worden aangesloten bij het gebezigde taal- en woordgebruik. Het vervangen van onder meer het woord ‘geld’ door ‘loon’ bij een verdenking waarbij van belang is of sprake is van een dienstbetrekking, is onaanvaardbaar. Zodra blijkt dat de schriftelijke weergave van de afgeluisterde telefoongesprekken essentiële onjuistheden bevat, moet de reden hiervan worden onderzocht om te voorkomen dat de gehanteerde werkwijze gangbaar wordt. Het ligt in een dergelijk geval op de weg van het Openbaar Ministerie om alsnog een correcte weergave van de betwiste (delen van de) gesprekken toe te voegen aan het dossier om dat vormverzuim in het voorbereidend onderzoek te herstellen.
De onjuistheden in de schriftelijke weergave waren (voor een deel) in eerste aanleg reeds bekend omdat de raadsman van de [medeverdachte 1] destijds de opgenomen telefoongesprekken waaraan zijn cliënt heeft deelgenomen, heeft beluisterd. Van die gesprekken is aan die raadsman destijds ook een letterlijke uitwerking verstrekt in een drietal ordners. Dit uitluisteren en de verstrekking van letterlijk uitgewerkte gesprekken op schrift, heeft in de strafzaak van [verdachte] eerst tijdens de behandeling in hoger beroep plaatsgevonden. Het uitluisteren, vanaf de thans nog beschikbare geluidsdragers, bleek in die fase niet volledig mogelijk te zijn.
De rechtbank heeft de getapte gesprekken op grond van de geconstateerde onjuistheden integraal uitgesloten van het bewijs. Het Openbaar Ministerie heeft, nadat door de verdachte hoger beroep was ingesteld, geen onderzoek gedaan naar de oorzaak van de onjuistheden en heeft evenmin getracht deze onjuistheden te herstellen.
Het hof heeft korte tijd voor de inhoudelijke behandeling in hoger beroep bij het Openbaar Ministerie de gegevensdragers opgevraagd waarop alle getapte communicatie is opgenomen. Er zijn drie DVD’s ontvangen waarop de enige telecommunicatie die door de SIOD nog was bewaard, staat weergegeven. Niet alles is bewaard gebleven. Deze drie DVD’s zijn aan het dossier toegevoegd en op 24 april 2018 aan de verdediging ter beschikking gesteld. Vervolgens bleek tijdens de verdere behandeling ter terechtzitting in hoger beroep, dat door technische problemen niet alle (lange) gesprekken volledig konden worden beluisterd. Vervolgens zijn de drie ordners met daarin opgenomen de letterlijke uitwerking van gesprekken waaraan de [medeverdachte 1] heeft deelgenomen, ook aan het dossier in de zaak van verdachte toegevoegd en aan diens raadsman verstrekt.
In navolging van de verdediging van [medeverdachte 1] heeft de raadsman van gesprekken die wel konden worden beluisterd, voorbeelden opgenomen van onjuiste schriftelijke vastleggingen. Voor uitsluiting van het bewijs van deze gesprekken is, nu sinds de berechting in eerste aanleg een correcte schriftelijke weergave voorhanden is, geen noodzaak. Daarbij komt dat de voorbeelden zien op gesprekken waaraan [medeverdachte 1] heeft deelgenomen, niet (steeds) [verdachte] .
Ook de overige letterlijke weergaven van de telecommunicatie zoals deze in drie ordners aan de raadsman van de medeverdachte ter beschikking waren gesteld, kan tot het bewijs gebezigd worden.
Het hof merkt op dat het, gelet op de overige bewijsmiddelen in het dossier, voor de navolgende bewezenverklaring geen gebruik zal maken van enige in het onderzoek opgenomen telecommunicatie.
- Verklaringen van de schoonmakers
Geen van de schoonmakers die bij de rechter-commissaris en bij de raadsheer-commissaris zijn gehoord, hebben verklaard dat zij een eigen bedrijf hadden. Dat de schoonmakers zelf een belang hadden om niet naar waarheid te verklaren, is aannemelijk voor zover zij willen voorkomen dat zij worden vervolgd omdat zij niet gerechtigd waren om in Nederland te werken, dan wel om te voorkomen dat zij ten onrechte aan hen uitgekeerde uitkeringsgelden zouden moeten terugbetalen. Het hof ziet geen reden om te twijfelen aan de juistheid van hun antwoord op de vraag of ze een eigen bedrijf hadden. Ook het feit dat het de [medeverdachte 1] was die de facturen opmaakte en de schoonmakers niet zelf hun facturen verzonden, duidt erop dat de schoonmakers niet bekend waren en ook niet behoefden te zijn met de gehanteerde werkwijze. Het hof gaat er daarom vanuit dat de schoonmakers niet wisten dat zij een onderneming moesten hebben om in casu schoonmaakwerkzaamheden te kunnen verrichten. Dat de contracten die de schoonmakers moesten ondertekenen zowel in het Nederlands als in het Engels werden verstrekt, acht het hof in dit verband niet doorslaggevend; de schoonmakers hebben veelal verklaard dat zij eenvoudigweg tekenden wat hen werd voorgelegd, omdat zij op die manier geld konden (bij)verdienen.
Het hof zal overigens bij de bewijsmiddelen geen gebruik maken van de verklaringen die de schoonmakers als getuige hebben afgelegd.

Bewijsoverwegingen

Met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte aangegeven in welke omstandigheden hij verkeerde toen hij bij schoonmaakbedrijf [bedrijf 1] betrokken raakte. Hij had een faillissement achter de rug van zijn eerdere [onderneming 4] , die eveneens in de schoonmaakbranche actief was geweest. In verband met [onderneming 4] en met het faillissement daarvan is de verdachte strafrechtelijk vervolgd en schuldig verklaard. Die strafzaak had, aldus de verdachte, onder meer te maken met onvolkomenheden rond de loonbelasting en premieafdracht met betrekking tot de voor [onderneming 4] werkzame schoonmakers. Naar eigen zeggen werkte de verdachte ook in de [onderneming 4] -tijd al met Afrikaanse schoonmakers, waaronder [medeverdachte 4] . [medeverdachte 1] heeft hem geholpen met de problemen van [onderneming 4] en heeft ook enige tijd op de loonlijst van [onderneming 4] gestaan.
De verdachte heeft na zijn aanhouding in de onderhavige zaak, op 10 maart 2010, aanvankelijk gezwegen. Vervolgens is hij gaan verklaren en heeft hij, zakelijk weergegeven, gezegd dat hij samen met [medeverdachte 1] [bedrijf 1] is gestart, waarbij [medeverdachte 2] is ingezet om die eenmanszaak op zijn naam te zetten, omdat [medeverdachte 1] noch [verdachte] , in verband met hun verleden, nieuwe ondernemingen op hun naam konden zetten. Een nieuwe onderneming was nodig omdat, volgens de verdachte, [medeverdachte 1] een manier had bedacht om legaal en zonder alle rompslomp omtrent personeel, schoonmakers te kunnen inzetten. Dit was het inzetten van zelfstandige ondernemers. De verdachte heeft hotels geworven om omzet voor [bedrijf 1] te genereren, daarbij heeft hij schriftelijk en/of mondeling de hotels voorgehouden dat met zelfstandige ondernemers werd gewerkt, zodat de hotels zich geen (fiscale) zorgen behoefden te maken over de tewerkstelling van die personen. Daarbij is de verdachte nooit nagegaan of de betrokkenen inderdaad als ondernemers in Nederland stonden ingeschreven. Sterker, de verdachte heeft verklaard te hebben betwijfeld of de door [bedrijf 1] ingezette schoonmakers feitelijk zelfstandige ondernemers waren, maar dat hij niet de moed had om zijn vermoeden uit te spreken of verder te onderzoeken. Hij wist ook dat er op een gegeven moment veel werk is gemaakt van de contracten van de schoonmakers.
Ik ontken niet, zo heeft verdachte op 11 maart 2010 aan de SIOD-verbalisanten verklaard, dat ik wist dat het bij [bedrijf 1] ( [bedrijf 1] ) niet goed is gegaan. Toen ik nog eigenaar was van [onderneming 4] heb ik ook gesjoemeld. Ik zou wel heel naïef zijn als ik niets wist. Ik wist ook dat mensen contant werden uitbetaald zonder kwitantie. In zijn verhoor van 12 maart 2010 heeft de verdachte verklaard dat veel schoonmakers een uitkering hadden en ter terechtzitting heeft hij herhaald dat hij zelf ook zwart werd uitbetaald.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte onder meer dit deel van zijn verklaringen bevestigd.
Uit het dossier leidt het hof af dat :
  • de als zelfstandigen voorgewende schoonmakers die aan [bedrijf 1] verbonden waren, in werkelijkheid geen zelfstandigen waren; zij dienen dan ook als werknemers te worden beschouwd;
  • dat [bedrijf 1] niet heeft voldaan aan de fiscale en andere verplichtingen ten aanzien van de personen die via haar als schoonmakers werden ingezet;
  • binnen [bedrijf 1] , om de voorgewende constructie met zelfstandigen van onderbouwing te voorzien, stukken werden vervalst of van valse stukken gebruik werd gemaakt.
Het verweer dat de verdachte niet wist of kon weten dat [medeverdachte 4] zelf de uittreksels van de Kamer van Koophandel fabriceerde en aan de administratie overhandigde, wordt verworpen. De verklaring van [medeverdachte 4] zoals neergelegd in zijn brief (ongedateerd, overgelegd door de raadsman voorafgaand aan de zitting van 19 april 2013), vindt geen steun in het dossier zodat daaraan geen betekenis kan worden gehecht. [medeverdachte 4] heeft tijdens zijn verhoren bij de SIOD verklaard welke werkzaamheden hij voor [bedrijf 1] en [bedrijf 3] verrichtte. Zo heeft hij verklaard, dat als een onbekend persoon een baan zocht, hij deze verwees naar [medeverdachte 3] dat als er werk was hij of [medeverdachte 3] de identiteitspapieren controleerde en dat hij wist dat als iemand zijn contract niet had getekend, hij niet werd ingezet. [medeverdachte 4] heeft bij de SIOD echter niet verklaard dat hij zich bezig hield met het regelen van (valse) uittreksels KvK. De brief van [medeverdachte 4] is eerst kort voor de terechtzitting in eerste aanleg, via de raadsman van [medeverdachte 1] , ingebracht. Nu [medeverdachte 4] kennelijk in Ghana verblijft en niet bereid is om naar Nederland te komen, kan de inhoud van deze brief niet worden geverifieerd.
Ook het verweer dat de verdachte de buitendienst deed en dat hij zich niet bezig hield met de administratie wordt verworpen, nu de verdachte in de contacten met de hotels deed voorkomen dat gewerkt werd met zelfstandige ondernemers.
De verdachte heeft rond het jaar 2005 met [medeverdachte 1] het plan opgevat om op papier te gaan werken met schoonmaakbedrijven en niet met schoonmakers in loondienst, omdat zij wilden voorkomen dat loonbelasting en premies volksverzekeringen voor de schoonmakers moesten worden ingehouden en afgedragen. Verdachte wist dat binnen [bedrijf 1] niet correct gehandeld werd, dat de schoonmakers in werkelijkheid geen zelfstandige ondernemers waren en dat door het achterwege laten van de betaling van belasting en premies volksverzekeringen, werd gehandeld in strijd met de wettelijke verplichtingen. Daarbij neemt het hof in aanmerking, dat de verdachte vrij kort voor de tenlastegelegde periode is vervolgd en schuldig is bevonden aan vergelijkbare feiten die zich afspeelden binnen zijn onderneming [onderneming 4] . Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 ten laste is gelegd.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven
Het onder 2 primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van valsheid in geschrift.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De organisatie waaraan verdachte heeft deelgenomen is verantwoordelijk geweest voor fraude op grote schaal. De verdachte heeft met zijn deelname bijgedragen aan ontwrichting van de arbeidsmarkt, aan ontduiking van fiscale en aanverwante regelgeving en aan het verrichten van zwart werk, soms zelfs door mensen met een (bijstand)uitkering.
Daarnaast heeft de verdachte er niet voor teruggedeinsd een brief van de Arbeidsinspectie te vervalsen, om daarmee het betreffende hotel bedrieglijk gerust te stellen dat het geen sanctie behoefde te verwachten in verband met een aangetroffen illegaal werkzame persoon.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 9 april 2018 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn is overschreden in eerste aanleg en in hoger beroep. Het hof ziet hierin aanleiding een strafvermindering toe te passen.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 57, 63, 140 en 225 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. R.D. van Heffen, in tegenwoordigheid van mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 juli 2018.