ECLI:NL:GHAMS:2018:2142

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 juni 2018
Publicatiedatum
2 juli 2018
Zaaknummer
200.229.574/01 OK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verhoging van het onderzoeksbudget in enquêterechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam op 27 juni 2018 een beschikking gegeven inzake een verzoek tot verhoging van het onderzoeksbudget in een enquêterechtelijke procedure. De Centrale Cliëntenraad van DeSeizoenen B.V. (verzoeker) had eerder een onderzoek laten bevelen naar het beleid en de gang van zaken van DeSeizoenen over een bepaalde periode. De onderzoeker had in een eerdere beschikking een budget van € 35.000 vastgesteld, maar verzocht nu om verhoging van dit budget naar € 70.000, omdat het onderzoek meer tijd en middelen vereiste dan aanvankelijk was ingeschat.

De Ondernemingskamer heeft de partijen in de gelegenheid gesteld om hun standpunten over dit verzoek naar voren te brengen. De verzoeker steunde het verzoek van de onderzoeker, terwijl de verweerster, DeSeizoenen, en de belanghebbenden, WW Zorg Groep c.s., bezwaar maakten tegen de verhoging van het budget. Zij stelden dat het onderzoek binnen de oorspronkelijke begroting van € 35.000 uitgevoerd kon worden en dat de onderneming van DeSeizoenen niet over voldoende financiële middelen beschikte om het verhoogde budget te rechtvaardigen.

De Ondernemingskamer overwoog dat de onderzoeker voldoende gemotiveerd had aangetoond dat de omvang van het onderzoek groter was dan aanvankelijk gedacht. De Ondernemingskamer oordeelde dat het verzoek tot verhoging van het onderzoeksbudget niet onredelijk was en dat de kosten van het onderzoek ten laste van DeSeizoenen B.V. komen. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat DeSeizoenen direct aan de voorwaarden van de beschikking moest voldoen, ongeacht eventuele rechtsmiddelen die zij zou aanwenden.

Uitspraak

beschikking
___________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
zaaknummer: 200.229.574/01
beschikking van de Ondernemingskamer van 27 juni 2018
inzake
DE CENTRALE CLIENTENRAAD VAN DESEIZOENEN B.V.,
gevestigd te Oploo,
VERZOEKER,
advocaten:
mr. H.W.L. de Beaufort,
mr. H.A. de Savornin Lohmanen
mr. A.H. Arntz, allen kantoorhoudende te Amsterdam,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DESEIZOENEN B.V.,
gevestigd te Oploo,
VERWEERSTER,
advocaten:
mr. S.J.H.M. Berendsenen
mr. B. Kemp, beiden kantoorhoudende te Amsterdam,
e n t e g e n
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WW ZORG GROEP B.V.,
gevestigd te Bussum,
2.
[A],
wonende te [....] ,
3.
[B],
wonende te [....] ,
4.
[C],
wonende te [....] ,
5.
[D],
wonende te [....] ,
BELANGHEBBENDEN,
advocaten:
mr. W.K. Bischoten
mr. N.M. Suurmond, beiden kantoorhoudende te Amsterdam,
e n t e g e n

6 DE LEDEN VAN DE RAAD VAN COMMISSARISSEN VAN DESEIZOENEN B.V.,

a. a)
[E],
b)
[F],
c)
[G],
d)
[H],
BELANGHEBBENDEN,
advocaten:
mr. P.D. Oldenen
mr. M.J. Faber, beiden kantoorhoudende te Amsterdam.
1.
Het verloop van het geding
1.1
In het vervolg zullen partijen (ook) als volgt worden aangeduid:
  • verzoeker als de CCr;
  • verweerster als DeSeizoenen;
  • belanghebbenden onder 1 tot en met 5 gezamenlijk als WW Zorg Groep c.s.;
  • belanghebbenden onder 6 a) tot en met d) gezamenlijk als de raad van commissarissen.
1.2
Voor het verloop van het geding verwijst de Ondernemingskamer naar haar beschikkingen van 30 april 2018 en 2 mei 2018.
1.3
Bij de beschikking van 30 april 2018 heeft de Ondernemingskamer een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van DeSeizoenen over de periode vanaf 10 januari 2012 tot 15 maart 2016, zoals omschreven in rechtsoverwegingen 3.26 tot en met 3.33 van die beschikking, een nader door de Ondernemingskamer aan te wijzen en aan partijen bekend te maken persoon benoemd teneinde het onderzoek te verrichten, het bedrag dat het onderzoek ten hoogste mag kosten vastgesteld op € 35.000, de verschuldigde omzetbelasting daarin niet begrepen, en bepaald dat de kosten van het onderzoek ten laste komen van DeSeizoenen en dat zij voor de betaling daarvan ten genoegen van de onderzoeker voor de aanvang van diens werkzaamheden zekerheid dient te stellen. Bij de beschikking van 2 mei 2018 heeft de Ondernemingskamer vervolgens mr. J.M. Blanco Fernández te Amsterdam (hierna: de onderzoeker) aangewezen als onderzoeker.
1.4
De onderzoeker heeft op 29 mei 2018 de Ondernemingskamer gemotiveerd verzocht het bedrag dat het onderzoek ten hoogste mag kosten vast te stellen op € 70.000, de verschuldigde omzetbelasting daarin niet begrepen.
1.5
De Ondernemingskamer heeft partijen in de gelegenheid gesteld zich over dit verzoek uit te laten. Daarop zijn de volgende reacties ontvangen door de Ondernemingskamer:
  • e-mailbericht van 30 mei 2018 van mr. Olden voormeld namens de raad van commissarissen;
  • e-mailbericht van 6 juni 2018 van mr. Suurmond voormeld namens WW Zorg Groep c.s.;
  • brief van 7 juni 2018 van mr. De Savornin Lohman voormeld namens de CCr en;
  • brief van 7 juni 2018 van mrs. Berendsen en Kemp voormeld namens DeSeizoenen.

2.De gronden van de beslissing

2.1
De onderzoeker heeft ter toelichting op zijn verzoek een door hem bij aanvang van het onderzoek opgesteld en aan partijen gezonden plan van aanpak overgelegd. Dit bevat een uiteenzetting van de werkzaamheden die hij naar verwachting zal moeten verrichten met betrekking tot het onderzoek en het traject om tot een afgerond onderzoeksverslag te komen. Daarbij heeft hij gebudgetteerd hoeveel tijd hij verwacht aan het onderzoek te moeten besteden en welke kosten hij in verband daarmee zal moeten maken. De onderzoeker heeft in zijn verzoek aangevoerd dat het onderzoek een gedetailleerde vaststelling van de feiten vereist (waartoe het plan van aanpak voorziet in dossierstudie, het verzamelen van aanvullende informatie en het afnemen van interviews). Daarnaast is studie gevergd naar niet eenvoudig te beantwoorden vragen van governance. Uit het plan van aanpak volgt dat de onderzoeker voorziet dat ook de verslaglegging en de verwerking van de opmerkingen van partijen daarin een aanzienlijk aantal uren zullen omvatten. In zijn totaliteit begroot de onderzoeker het aantal onderzoekuren op 232. Uitgaande van een uurtarief van € 275, exclusief btw, komt hij (inclusief werkzaamheden van derden en overige kosten) uit op de verzochte verhoging van het onderzoeksbudget.
2.2
De CCr kan zich verenigen met het verzoek van de onderzoeker. DeSeizoenen, WW Zorg Groep c.s. en de raad van commissarissen menen dat het verzoek moet worden afgewezen. Zij hebben daaraan bezwaren ten grondslag gelegd die kort gezegd zien op de beperkte reikwijdte van het onderwerp van het onderzoek en de beperkte omvang van zowel de onderneming van DeSeizoenen als haar financiële middelen. Zij menen dat de onderzoeker het onderzoek, uitgaande van een uurtarief van € 275, exclusief btw, in een tijdsbestek van circa 125 uur moet kunnen verrichten. Het is waarschijnlijk dat de Ondernemingskamer deze omstandigheden in aanmerking heeft genomen bij het bepalen van het onderzoeksbudget, zodat thans bij aanvang van het onderzoek geen aanleiding kan bestaan voor verdubbeling daarvan, aldus DeSeizoenen, WW Zorg Groep c.s. en de raad van commissarissen.
2.3
De Ondernemingskamer overweegt als volgt. Uitgangspunt is dat de beschikking waarbij het onderzoek is bevolen, bepalend is voor de omvang daarvan. De onderzoeker zal zich voor zijn onderzoek naar de relevante feiten en gebeurtenissen mede op die beschikking oriënteren, maar is aan de vaststellingen en waarderingen in die beschikking niet gebonden. Hij is vrij in de uitvoering van de hem opgedragen taken en richt het onderzoek naar eigen inzicht in (zie ook punten 2.1, 2.2 en 3.2 van de Aandachtspunten, aanbevelingen en suggesties voor onderzoekers in enquêteprocedures). In deze zaak is niet gebleken dat de onderzoeker een zodanig ruime opvatting van de reikwijdte van het onderzoek hanteert, dat hij daarmee buiten de grenzen van het bevolen onderzoek treedt. Daarbinnen dient hem de nodige speelruimte te worden gelaten om te bepalen wat nodig is om zijn onderzoeksopdracht uit te voeren. Dit vertaalt zich in het plan van aanpak van de onderzoeker en de daaraan gekoppelde begroting. Bij de vaststelling van het onderzoeksbudget heeft de Ondernemingskamer zich slechts een globaal beeld gevormd van een bedrag dat mogelijk toereikend zou kunnen zijn. De onderzoeker heeft, na inventarisatie van de te verrichten werkzaamheden, echter op voorhand voorzien dat hij zijn werkzaamheden niet zonder aanzienlijke overschrijding van dit budget zal kunnen verrichten. De Ondernemingskamer acht het verzoek tot verhoging van het onderzoeksbudget voldoende gemotiveerd (en de bijgevoegde begroting voldoende gespecificeerd) en dit verzoek komt haar, gelet op de aard en omvang van de te verrichten werkzaamheden, het gehanteerde uurtarief en op het feit dat ook is voorzien in delegatie van een gedeelte van de werkzaamheden tegen een lager tarief, niet onredelijk voor. Onvoldoende is naar voren gekomen dat de onderneming en de financiële middelen van DeSeizoenen een zodanig beperkte omvang hebben, dat het bezwaarlijk zou zijn het verhogingsverzoek toe te wijzen. De Ondernemingskamer zal het verzoek dan ook toewijzen.

3.De beslissing

De Ondernemingskamer:
verhoogt het bedrag dat het bij de beschikking van 30 april 2018 bevolen onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van DeSeizoenen B.V. ten hoogste mag kosten tot € 70.000, de verschuldigde omzetbelasting daarin niet begrepen;
bepaalt dat de kosten van het onderzoek ten laste komen van DeSeizoenen B.V. en dat zij ten behoeve van de onderzoeker op zijn verzoek en op de door hem te bepalen wijze (aanvullende) zekerheid dient te stellen voor de betaling van dit bedrag;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.J. Wolfs, voorzitter, mr. A.M.L. Broekhuijsen-Molenaar en mr. M.M.M. Tillema, raadsheren, en drs. P.R. Baart en mr. D.E.M. Aleman, raden, in tegenwoordigheid van mr. F.L.A. Straathof, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 27 juni 2018.