In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 juni 2018 uitspraak gedaan in een hoger beroep dat was ingesteld door [appellant] tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 8 maart 2017. De zaak betreft een incident tot zekerheidstelling voor proceskosten en schadevergoeding, waarbij Otazu License c.s. vorderden dat [appellant] zekerheid zou stellen voor een bedrag van € 51.432,- aan in hoger beroep te verwachten proceskosten en schadevergoeding, vermeerderd met € 11.724,33 voor de eerste aanleg. Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] geen woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland heeft, en dat hij zich beroept op de uitzondering van artikel 224 lid 2 Rv, die stelt dat geen verplichting tot het stellen van zekerheid bestaat indien dit voortvloeit uit een verdrag of EG-verordening. Het hof heeft geoordeeld dat zowel het Vriendschapsverdrag tussen de VS en Nederland als het Rechtsvorderingsverdrag van toepassing zijn, waardoor [appellant] vrijgesteld is van het stellen van zekerheid voor proceskosten in Nederland. De incidentele vordering tot zekerheidstelling van Otazu License c.s. is afgewezen, en de zaak is verwezen naar de rol voor het nemen van een memorie van antwoord door Otazu License c.s. De beslissing over de proceskosten van het incident is aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.