Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
– uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep. Voor het geval het principaal appel van [appellante] geheel of gedeeltelijk slaagt heeft [geïntimeerde] in incidenteel appel alsnog geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, zo nodig met toewijzing van hetgeen in voorwaardelijk incidenteel appel is gevorderd met veroordeling van [appellante]
- uitvoerbaar bij voorraad - in de kosten van het incidenteel appel.
2.De feiten
“Artikel 6
3.De beoordeling
€ 65,- per maand vanaf 1 januari 2016 als vergoeding voor de zonnepanelen en zonneboiler, voor zolang de huurovereenkomst voortduurt. De kantonrechter heeft daartoe – kort gezegd – overwogen dat de zonnepanelen en zonneboiler niet zijn aan te merken als bestanddeel van de woning in de zin van artikel 3:4 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), maar wel als onroerend dienen te worden beschouwd op de voet van het bepaalde in artikel 3:3 BW. Daarbij was van belang dat het de uitdrukkelijke bedoeling van de bouwer en verhuurder is geweest de zonnepanelen en zonneboiler deel uit te laten maken van (het dak van) de woning, deze zo bezien naar aard en inrichting bestemd zijn om duurzaam ter plaatse te blijven en daarmee duurzaam met de woning verenigd zijn. De stellingen van [geïntimeerde] dat de vergoeding voor de zonnepanelen en zonneboiler dient te worden beschouwd als een onderdeel van de huurprijs als bedoeld in artikel 7:237 lid 2 BW dan wel ter zake een zelfstandige, met de huurovereenkomst samenhangende overeenkomst is gesloten heeft de rechtbank verworpen. De stelling van [geïntimeerde] dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn als [appellante] geen vergoeding verschuldigd zou zijn voor de zonnepanelen en de zonneboiler heeft de rechtbank evenwel gehonoreerd. Daarbij werd ervan uitgegaan dat [geïntimeerde] bij de bouw van de onderhavige woningen fors heeft geïnvesteerd in energie leverende voorzieningen en energie besparende maatregelen, waaronder de zonnepanelen en zonneboiler, dat [geïntimeerde] met de aspirant huurders heeft gesproken over de kosten van de zonnepanelen en de zonneboiler, dat [geïntimeerde] zich genoodzaakt zag deze investeringen voor een deel door te berekenen aan de huurders in de vorm van een aparte, niet verrekenbare vergoeding naast de huurprijs, omdat de kale huurprijs op maximaal de huurtoeslaggrens moest komen te liggen, dat de aspirant huurders ook rekening hielden met deze bijkomende kosten blijkens de notulen van de bewonersvergadering van 23 februari 2015, dat [appellante] een aanzienlijk voordeel geniet van de door [geïntimeerde] gekozen constructie om de vergoeding voor de zonnepanelen en de zonneboiler buiten de huurprijs te houden, omdat [appellante] zo in aanmerking komt voor huursubsidie, zij over de in rekening gebrachte vergoeding geen huurverhoging verschuldigd zal zijn en dat zij daarnaast een (zeer) lage energierekening heeft, waarbij zij geld terug krijgt van de energieleverancier. De kantonrechter heeft voorts verwezen naar het wetsvoorstel Wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte waarmee de mogelijkheid wordt geschapen voor verhuurders en huurders een energieprestatievergoeding overeen te komen. Via deze vergoeding kan een verhuurder forse energiebesparende investeringen in een huurwoning terugverdienen. Aangenomen mag worden dat deze vergoeding deel zal uitmaken van de huurovereenkomst. [geïntimeerde] heeft onweersproken gesteld dat de onderhavige vergoeding in lijn is met dit wetsvoorstel, aldus steeds de kantonrechter. De kantonrechter heeft daarom geoordeeld dat [appellante] is gehouden de in de huurovereenkomst opgenomen vergoeding van € 65,- per maand voor de zonnepanelen en de zonneboiler te voldoen zolang de huurovereenkomst voortduurt. De proceskosten zijn door de kantonrechter gecompenseerd.
“Naast huur betalen bewoners een bedrag voor energielevering.”Het gegeven dat [appellante] een aanzienlijk voordeel geniet van de door [geïntimeerde] gekozen constructie om de vergoeding voor de zonnepanelen en de zonneboiler buiten de huurprijs te houden (omdat [appellante] zo in aanmerking komt voor huursubsidie, zij over de in rekening gebrachte vergoeding geen huurverhoging verschuldigd zal zijn en zij daarnaast een (zeer) lage energierekening heeft, waarbij zij geld terug krijgt van de energieleverancier) brengt – in het licht van de dwingendrechtelijke wetssystematiek – ook niet mee dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat zij de gevorderde servicekosten niet betaalt. Die systematiek geldt immers ook indien de gekozen constructie (zoals in het onderhavige geval) per saldo voordelig is voor de huurder en nadelig (want onrendabel) voor de verhuurder. Voormelde wetgevingsontwikkelingen die toestaan dat verhuurder en huurder een energieprestatievergoeding overeenkomen doen op zichzelf evenmin een dergelijke bijdrageplicht voor [appellante] ontstaan. Ook al deze omstandigheden tezamen genomen vormen onvoldoende steun voor de stelling dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is als [appellante] geen vergoeding verschuldigd zou zijn voor de zonnepanelen en de zonneboiler.