In deze zaak gaat het om een burengeschil tussen twee appartementseigenaren, [appellante] en [geïntimeerde], die in hoger beroep zijn gekomen na een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een kort geding waarin [appellante] vorderingen heeft ingesteld tegen [geïntimeerde] met betrekking tot de energiekosten en een contactverbod. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [appellante] afgewezen en de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen, waaronder een contactverbod voor de duur van een jaar. [appellante] heeft in hoger beroep de vernietiging van het vonnis gevorderd, terwijl [geïntimeerde] in incidenteel appel de volledige proceskosten heeft gevorderd.
De feiten van de zaak zijn als volgt: [appellante] en [geïntimeerde] zijn buren in een appartementencomplex en hebben een geschil over de energiekosten, die gezamenlijk worden gedeeld. [appellante] heeft haar bijdrage tot en met maart 2016 betaald, maar heeft daarna geweigerd verder te betalen. Daarnaast heeft [geïntimeerde] een contactverbod gevorderd na een aantal incidenten, waaronder vernielingen en lasterlijke uitlatingen van [appellante].
Het hof heeft geoordeeld dat de hoogte van de door [geïntimeerde] geleden schade niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld, waardoor de vorderingen van [geïntimeerde] op dat punt niet kunnen worden toegewezen. Het hof heeft ook geoordeeld dat het contactverbod te vergaand is en niet gerechtvaardigd kan worden op basis van de feiten die zijn aangevoerd. Het hof heeft het vonnis van de voorzieningenrechter gedeeltelijk vernietigd en de vorderingen van [geïntimeerde] in reconventie afgewezen, terwijl het vonnis voor het overige is bekrachtigd. Tevens is [geïntimeerde] veroordeeld tot terugbetaling van bedragen die [appellante] reeds had betaald op basis van het vernietigde deel van het vonnis.