ECLI:NL:GHAMS:2018:2096

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 juni 2018
Publicatiedatum
26 juni 2018
Zaaknummer
23-002687-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Foutieve wijziging ten aanzien van pleegperiode in ontnemingszaak met gevolgen voor de berekening van wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een ontnemingsvordering van het openbaar ministerie tegen een veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor het telen van hennepplanten en diefstal van stroom. De rechtbank had de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling van een bedrag van EUR 54.801,45 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing.

Het hof heeft vastgesteld dat er een foutieve wijziging in de tenlastelegging was overgenomen, waardoor de pleegperiode voor de hennepteelt ruimer was dan bedoeld. De rechtbank had kennelijk een kortere periode voor ogen gehad, maar de tenlastelegging en bewezenverklaring waren niet correct weergegeven in het vonnis. Dit leidde tot de conclusie dat de veroordeelde vrijgesproken was van hennepteelt in een bepaalde periode, wat van invloed was op de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Het hof heeft de vordering van het openbaar ministerie afgewezen, omdat het niet mogelijk was om het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel te relateren aan de periode waar de veroordeelde van was vrijgesproken. De uitspraak van het hof vernietigde het eerdere vonnis en wees de ontnemingsvordering af, waarmee het hof recht deed aan de onjuistheid in de tenlastelegging en de gevolgen daarvan voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002687-17
datum uitspraak: 26 juni 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 21 juli 2017 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 13-706720-14 tegen de veroordeelde
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] in het jaar 1961,
adres: [adres 1] .

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat op een bedrag van EUR 73.068,60.
De veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 augustus 2015 - kort gezegd - veroordeeld ter zake van:
het telen en bewerken van 239 hennepplanten in de periode van 1 september 2013 tot en met 3 januari 2014 te Amsterdam;
diefstal van stroom door middel van verbreking in de periode van 1 januari 2013 tot en met 3 januari 2014 te Amsterdam.
Dit vonnis is op 4 september 2015 onherroepelijk geworden.
Voorts heeft de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 21 juli 2017 de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van EUR 54.801,45 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis in de ontnemingszaak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 februari 2018 en 12 juni 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de veroordeelde en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van EUR 73.068,60 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, overeenkomstig het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex artikel 36e, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, gedateerd 27 juni 2014 (hierna: de ontnemingsrapportage).
Gezien de stukken waarop de vordering berust en waarnaar de vordering verwijst, verstaat het hof, evenals de rechtbank, de vordering aldus dat deze betreft:
- andere feiten dan de feiten waarvoor de veroordeelde in de onderliggende strafzaak is veroordeeld en waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat ze door de veroordeelde zijn begaan.
Het hof heeft kennis genomen van de ontnemingsrapportage, waarin is gerelateerd dat het aannemelijk is dat er in de periode van 1 januari 2013 tot en met 3 januari 2014 (de ontnemingsperiode) hennep werd gekweekt in de woning [adres 2]. In de ontnemingsrapportage wordt uitgegaan van vier reeds gerealiseerde oogsten binnen deze periode, hetgeen de veroordeelde een wederrechtelijk verkregen voordeel zou hebben opgeleverd van € 73.068,60.
Het hof overweegt dat blijkens pagina 2 van het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 6 augustus 2015 er een wijziging van de tenlastelegging is gevorderd, onder meer wat betreft het onder feit 1 in de strafzaak ten laste gelegde telen en bewerken van hennepplanten. De rechtbank heeft de gevorderde wijziging – inhoudende een uitbreiding van de ten laste gelegde periode van “op of omstreeks 3 januari 2014” naar “in de periode van 1 januari 2013 tot en met 3 januari 2014, althans op of omstreeks 3 januari 2014” – toegelaten “
voor zover de beschuldiging ziet op één hennepoogst, te weten die in het laatste kwartaal van 2013”. De verweten gedraging strekt zich aldus uit tot de periode van
1 september 2013 tot en met 3 januari 2014.
In het strafvonnis van de rechtbank van 20 augustus 2015 is evenwel vermeld dat - na wijziging – aan veroordeelde onder feit 1 is ten laste gelegd dat hij in de periode van
1 januari 2013 tot en met 3 januari 2014te Amsterdam een hoeveelheid van in totaal 239 hennepplanten heeft geteeld. Door de rechtbank is vervolgens bewezen verklaard dat de veroordeelde in de periode van
1 september 2013 tot en met 3 januari 2014een hoeveelheid van in totaal 239 hennepplanten heeft geteeld. De veroordeelde is vrijgesproken van hetgeen hem meer of anders is ten laste gelegd.
Het hof constateert dat de toegelaten wijziging van de tenlastelegging ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde kennelijk foutief is overgenomen in het strafvonnis en daardoor een ruimere pleegperiode beslaat dan de rechtbank voor ogen stond. Het hof overweegt dat – hoewel de rechtbank kennelijk heeft bedoeld een kortere pleegperiode toe te laten – moet worden uitgegaan van de tenlastelegging en bewezenverklaring zoals die in het onherroepelijke strafvonnis van de rechtbank zijn vervat. Nu de veroordeelde blijkens dit vonnis is vrijgesproken van hetgeen hem meer of anders is ten laste gelegd dan als bewezenverklaard is aangenomen, moet het ervoor worden gehouden dat de veroordeelde is vrijgesproken van hennepteelt in de periode van
1 januari 2013 tot en met 31 augustus 2013. Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat – nu de vier veronderstelde hennepoogsten zouden hebben plaatsgevonden in deze periode en het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel volledig daaraan is gerelateerd – de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Geerings tegen Nederland (
NJ2007, 349) eraan in de weg staat het aan die periode, waarvan de veroordeelde is vrijgesproken, gerelateerde voordeel in de berekening te betrekken.
Het voorgaande brengt met zich dat de vordering dient te worden afgewezen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Wijst afde vordering strekkende tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel tot het in die vordering genoemde bedrag.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. M. Senden en mr. S.M.M. Bordenga, in tegenwoordigheid van mr. T. Kaandorp, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 26 juni 2018.
[…]