ECLI:NL:GHAMS:2018:2094
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van een ontnemingsvonnis in hoger beroep met betrekking tot afpersing
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 30 maart 2017. Het hoger beroep was ingesteld door de veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor tweemaal afpersing. De rechtbank had de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling van een geldbedrag van € 1.179,15 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het openbaar ministerie had deze vordering ingediend op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 12 juni 2018 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de veroordeelde en zijn raadsman gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank in eerste aanleg terecht tot de conclusie is gekomen dat de veroordeelde het wederrechtelijk verkregen voordeel had behaald en dat de opgelegde verplichting tot betaling aan de Staat gerechtvaardigd was. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de duur van de opgelegde gevangenisstraf, die niet in deze uitspraak is behandeld.
De beslissing van het hof houdt in dat de veroordeelde de verplichting tot betaling van het geldbedrag aan de Staat moet nakomen, en het hof heeft dit bevestigd in zijn arrest. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarbij de rechters in deze zaak aanwezig waren. Het arrest is openbaar uitgesproken op de zitting van 26 juni 2018.