ECLI:NL:GHAMS:2018:2092

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 juni 2018
Publicatiedatum
26 juni 2018
Zaaknummer
23-003682-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling met verwerping beroep op noodweer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor mishandeling van een slachtoffer op 28 juni 2017. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem had veroordeeld tot een taakstraf van 60 uur, subsidiair 30 dagen hechtenis. De verdachte stelde dat hij handelde uit (putatief) noodweer, omdat hij zich bedreigd voelde door het slachtoffer, die hem zou hebben aangevallen. Het hof heeft echter geoordeeld dat er geen sprake was van een wederrechtelijke aanranding of een onmiddellijk dreigend gevaar, en heeft het beroep op noodweer verworpen. Het hof heeft de bewijsconstructie van de politierechter niet gevolgd en heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar het subsidiair ten laste gelegde, namelijk mishandeling, wel bewezen verklaard. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 80 uur, subsidiair 40 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor geweldsdelicten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003682-17
datum uitspraak: 26 juni 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 4 oktober 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-137949-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12 juni 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 28 juni 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met kracht in/op/tegen het gezicht/hoofd heeft geslagen en/of gestompt tengevolge waarvan die [slachtoffer] ten val is gekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:hij op of omstreeks 28 juni 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door met kracht in/op/tegen het gezicht/hoofd te slaan/ en/of te stompen tengevolge waarvan die [slachtoffer] ten val is gekomen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof een andere bewijsconstructie hanteert en tot een andere strafoplegging komt dan de politierechter.

Vrijspraak

In navolging van de advocaat-generaal en de raadsvrouw is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte
primairis ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Het hof acht het
subsidiairten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, gelet op de navolgende bewijsmiddelen.

Bewijsmiddelen

1.
Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2017136048-1 van 8 juli 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], doorgenummerde pagina’s 03-05.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer]:
Op 28 juni 2017 bevond ik mij in koffiehuis [(..)] te Amsterdam. Ik zag dat [naam 1] en de verdachte samen naar buiten gingen en ineens zag ik dat [naam 1] met de verdachte aan het vechten was. Ik ben toen ook naar buiten gegaan om de partijen te scheiden. Ik zei tegen [naam 1] en de verdachte dat ze niet moesten vechten, maar dat ze met elkaar moesten praten. Ik zag dat ze uit elkaar gingen. Ik ben toen met de verdachte gaan praten om te horen wat er nou allemaal aan de hand was. Ik zei tegen hem dat hij gewoon weg moest gaan en dat hij hier niet welkom was. De verdachte stond op dat moment tegenover mij en we stonden op een normale afstand van elkaar toen ik dit tegen hem zei. Ik dacht dat het zo klaar was, dus ik draaide me om, om weg te lopen. Ineens voelde ik een harde klap in mijn nek. Ik weet zeker dat de verdachte de klap heeft gegeven. Er was verder namelijk niemand bij mij in de buurt. Door de klap ben ik direct bewusteloos geraakt en op de grond gevallen. Toen ik wakker werd in de ambulance had ik veel pijn in mijn hoofd. Ook heb ik een hersenschudding. Verder was mijn rechteroog blauw en dicht en had ik een schaafwond op mijn voorhoofd.
2.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2017136048-3 van 28 juni 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3], doorgenummerde pagina’s 09-11.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, de tegenover verbalisant [verbalisant 2] afgelegde
verklaring van [getuige 1]:
De verdachte verliet mijn pand maar was erg boos. [slachtoffer] liep achter de verdachte aan en zei dat hij rustig moest doen en dat er niets aan de hand was. Ik zag dat de verdachte uithaalde met zijn arm en vervolgens [slachtoffer] één harde klap gaf, waarna hij neerviel op de grond.
Dit proces-verbaal houdt verder in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, de tegenover verbalisant [verbalisant 3] afgelegde
verklaring van [getuige 2] en [getuige 3]:
We zagen dat er een jongen uit het koffiehuis werd gezet. Vervolgens zagen we dat die stevige man aan kwam lopen. Die kwam alleen de boel sussen. Die jongen sloeg deze man plotseling heel hard in zijn gezicht. De man verloor door deze ene harde klap direct het bewustzijn en viel hard op de grond.
3.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer PL1300-2017136048-7 van 21 juli 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4], doorgenummerde pagina’s 30-34.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als vraag van verbalisant [verbalisant 4] (V) en als antwoord van de verdachte (A):
V: U bent aangehouden op verdenking van zware mishandeling gepleegd op 28 juni 2017 omstreeks 18:15 uur te Amsterdam. Wat kunt u hierover verklaren?
A: Wij stonden bij het koffiehuis voor de deur. Vervolgens kwam de medewerker van het koffiehuis naar buiten. Ik noem hem ‘[naam 2]’ (het hof begrijpt dat hiermee wordt bedoeld aangever [slachtoffer]). Ik gaf ‘[naam 2]’ een klap op zijn kaak. ‘[naam 2]’ zakte in elkaar door mijn klap.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte van het subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, nu sprake was van (putatief) noodweer. Ter adstructie van haar betoog heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte ruzie kreeg met de eigenaar van het koffiehuis omdat hij daar niet welkom was, vervolgens uit het koffiehuis is gezet en daarbij is geslagen door de eigenaar van het koffiehuis. Buiten het koffiehuis is de aangever – een grote, stevige man die werkzaam is bij het koffiehuis – vervolgens met een dreigende houding op de verdachte afgelopen, waardoor de verdachte vreesde dat de aangever hem ook zou gaan slaan. De verdachte heeft de aangever hierop een klap gegeven uit zelfverdediging.
Het hof verwerpt het verweer strekkende tot vrijspraak op beide onderdelen en overweegt daartoe als volgt.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding of een onmiddellijk dreigend gevaar daarvan.
De verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat, eenmaal buiten voor het koffiehuis, de aangever dreigend en met uitgestoken, open armen op hem afkwam, waarna de verdachte uit angst heeft uitgehaald.
Uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen blijkt evenwel dat de aangever en verschillende getuigen anders hebben verklaard over de feitelijke toedracht van het incident, namelijk dat de aangever enkel de ruzie tussen de verdachte en de eigenaar van het koffiehuis probeerde te sussen en dat de verdachte plotseling uithaalde naar de aangever. Zij beschrijven niet dat de aangever zich op enigerlei wijze bedreigend jegens de verdachte heeft opgesteld. Tegen deze achtergrond is het hof van oordeel dat het door de verdediging geschetste scenario feitelijke grondslag mist.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door de aangever of een onmiddellijk dreigend gevaar daarvan, waartegen de verdachte zich mocht verdedigen.
Het beroep op noodweer faalt derhalve.
Verder heeft zich naar het oordeel van het hof geen omstandigheid voorgedaan die de verdachte redelijkerwijs als een noodweersituatie heeft kunnen uitleggen. De door de verdediging naar voren gebrachte omstandigheden zijn daartoe onvoldoende. Uit de enkele omstandigheid dat de aangever op de verdachte afliep, nadat de eigenaar van het koffiehuis de verdachte op een eerder moment zou hebben geslagen, kon en mocht de verdachte redelijkerwijs niet afleiden dat de aangever hem zou slaan.
Aldus slaagt een beroep op putatief noodweer evenmin.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 28 juni 2017 te Amsterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door hem met kracht tegen het hoofd te slaan, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] ten val is gekomen.
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg subsidiair bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van zestig (60) uren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht subsidiair dertig (30) dagen hechtenis, waarvan dertig (30) uren subsidiair vijftien (15) dagen hechtenis voorwaardelijk en een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van tachtig (80) uren subsidiair veertig (40) dagen hechtenis en een gevangenisstraf voor de duur van twee (2) weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft het slachtoffer – die de ruzie probeerde te sussen – mishandeld door hem éénmaal krachtig tegen het hoofd te slaan, ten gevolge waarvan het slachtoffer het bewustzijn heeft verloren en ten val is gekomen.
Het hof acht het handelen van de verdachte dermate ernstig, dat niet kan worden volstaan met alleen het opleggen van een taakstraf, zodat het hof in beginsel een hogere straf passend acht dan die door de politierechter is opgelegd. Dit geldt te meer nu de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 4 juni 2018 reeds voorafgaand aan het bewezenverklaarde feit meermalen onherroepelijk is veroordeeld ter zake van geweldsdelicten. Mede gelet hierop acht het hof het aangewezen dat de verdachte een forse stok achter de deur heeft, teneinde hem ervan te weerhouden zich in de toekomst wederom schuldig te maken aan soortgelijke feiten. Om dit te bereiken zal het hof tevens een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet (naar behoren) verricht te vervangen door
veertig (40) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. M. Senden en mr. S.M.M. Bordenga , in tegenwoordigheid van mr. T. Kaandorp, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 26 juni 2018.
[…]