ECLI:NL:GHAMS:2018:2086
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toewijzing ontnemingsvordering hoofdelijk in hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Noord-Holland
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 10 november 2017. Het hoger beroep was ingesteld door de veroordeelde, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland was en op dat moment gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zaanstad te Westzaan. De rechtbank had de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling van een geldbedrag van € 877,75 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het openbaar ministerie had deze vordering in eerste aanleg ingediend.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 12 juni 2018 heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de veroordeelde en zijn raadsman. Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde eerder was veroordeeld voor diefstal met geweld in vereniging. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar met de aanpassing dat het arrest van het gerechtshof van 26 juni 2018 in de strafzaak aan de verplichting tot ontneming ten grondslag ligt. Dit betekent dat de eerdere beslissing van de rechtbank wordt gehandhaafd, maar dat het hof de juridische basis voor de ontnemingsvordering heeft gewijzigd.
De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin drie rechters zitting hadden. De beslissing is openbaar uitgesproken op de zitting van 26 juni 2018.