ECLI:NL:GHAMS:2018:2079

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 juni 2018
Publicatiedatum
25 juni 2018
Zaaknummer
23-001886-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijstandsfraude met betrekking tot het verzwijgen van inkomsten en het niet tijdig verstrekken van benodigde gegevens

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1957, was beschuldigd van bijstandsfraude door opzettelijk te verzwijgen dat zij in de periode van 1 januari 2012 tot en met 10 januari 2017 werkzaamheden verrichtte en oncontroleerbare inkomsten ontving, terwijl zij een bijstandsuitkering ontving. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan het opzettelijk nalaten van het verstrekken van benodigde gegevens aan de Dienst werk en inkomen van de gemeente Amsterdam. De verdediging voerde aan dat er sprake was van onrechtmatig verkregen bewijs, omdat de verdachte niet was gewezen op haar recht op consultatiebijstand en geen cautie was gegeven. Het hof verwierp deze verweren en oordeelde dat het huisbezoek rechtmatig was, aangezien de verdachte toestemming had gegeven op basis van volledige informatie. Het hof achtte de verdachte strafbaar en legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden op, samen met een taakstraf van 240 uur. De beslissing is gebaseerd op de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001886-17
datum uitspraak: 19 juni 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 18 mei 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-731004-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1957,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 juni 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en haar raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode vanaf 1 januari 2012 tot en met 10 januari 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 van de Wet werk en bijstand en/of artikel 17 van de Participatiewet, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, immers heeft zij, verdachte, (telkens) opzettelijk verzwegen voor en/of nagelaten (volledig) te melden aan de Dienst werk en inkomen en/of de [gemeente] dat zij in voornoemde periode (althans in delen daarvan):
- werkzaamheden verrichtte en/of had verricht en/of
- ( oncontroleerbare) inkomsten ontving en/of had ontvangen en/of
zulks terwijl dit/deze feit(en) kon(den) strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat dit/deze gegeven(s) van belang was/waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een bijstandsuitkering krachtens artikel 17 van de Wet werk en bijstand en/of artikel 17 Participatiewet, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging dan de politierechter komt.

Bespreking van gevoerde verweren

1. Informed consent

Volgens de raadsman dienen de bevindingen die tijdens het huisbezoek van de medewerkers van de afdeling Handhaving Werk en Inkomen, Team Opsporing, van de [gemeente] (hierna: de medewerkers), zijn verkregen van het bewijs te worden uitgesloten omdat er geen sprake was van “informed consent” ter zake van het huisbezoek en er dus sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs. Ook de inhoud van de in dat kader opgevraagde en verkregen bankafschriften kan om dezelfde reden niet tot het bewijs bijdragen.
Het hof stelt vast dat het huisbezoek van de medewerkers op 15 december 2016 plaatsvond - naar aanleiding van een anonieme tip betreffende de leefsituatie van de verdachte - ter controle van de woon- en leefsituatie van de (inmiddels) verdachte. Voldoende is in dat verband als de bewoner toestemming voor het binnentreden heeft gegeven én die toestemming is gebaseerd op volledige en juiste informatie over reden en doel van het huisbezoek. De verdachte is een folder overhandigd met daarin alle informatie betreffende het huisbezoek en de consequenties verbonden aan het al dan niet verlenen van toestemming voor dit huisbezoek. Vervolgens heeft zij een formulier ‘toestemming huisbezoek’ getekend.
Uit het voorgaande volgt dat het huisbezoek op rechtmatige wijze heeft plaatsgevonden. Bovendien verzet geen rechtsregel zich ertegen dat bevindingen verkregen tijdens een huisbezoek ter controle van de woon- en leefsituatie van de verdachte worden gebruikt in een strafrechtelijk onderzoek zonder dat de verdachte tijdens dat huisbezoek daarvan mededeling wordt gedaan. Het hof verwerpt dan ook het verweer.

2. Cautie

De raadsman heeft betoogd - zakelijk weergegeven - dat sprake is van een (onherstelbaar) vormverzuim in het voorbereidend onderzoek, omdat aan de verdachte, voordat haar een verklaring werd afgenomen in het kader van bedoeld huisbezoek, niet de cautie is gegeven. De op dat moment door de verdachte afgelegde verklaring moet hierom worden uitgesloten van het bewijs. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat ook voorafgaand aan het verhoor op 11 januari 2017 aan de verdachte geen cautie is gegeven, zodat ook deze verklaring van het bewijs dient te worden uitgesloten.
Het hof overweegt als volgt.
Tijdens het huisbezoek bestond aanvankelijk nog geen verdenking ter zake van een strafbaar feit tegen de verdachte, zodat haar nog niet de cautie behoefde te worden gegeven. Deze situatie veranderde nadat de (inmiddels) verdachte had verklaard ‘Ik ga u de waarheid zeggen: sinds 01-09-2015 doe ik schoonmaakwerkzaamheden bij mensen thuis’. Door deze verklaring ontstond immers een verdenking ter zake van het - kort gezegd - niet voldoen aan de inlichtingenplicht richting een uitkeringsinstantie. Dit brengt mee dat de medewerkers, voorafgaand aan het vervolg van het verhoor, aan de verdachte de cautie hadden moeten geven. Dat het verhoor plaatsvond in het kader van een controle doet aan deze verplichting niet af.
Het voorgaande brengt mee dat een deel van de door de verdachte op 15 december 2016 in het kader van het huisbezoek afgelegde verklaring - te weten vanaf de zinsnede ‘Dat zijn drie mensen in Amsterdam’ op pagina 17 van het dossier - van het bewijs dient te worden uitgesloten.
De door de verdachte op 11 januari 2017 afgelegde verklaring zal niet voor het bewijs worden gebruikt, zodat het ter zake van deze verklaring gevoerde verweer niet behoeft te worden besproken.

3. Consultatiebijstand

De verklaringen die de verdachte tijdens het huisbezoek heeft afgelegd kunnen voorts naar de mening van de raadsman niet voor het bewijs worden gebruikt omdat de verdachte niet is gewezen op het recht op consultatie van een advocaat.
Het hof stelt allereerst vast dat de verdachte tijdens het huisbezoek niet was aangehouden. Voorts betreft de bevraging van de verdachte geen politieverhoor, maar heeft deze plaatsgevonden in het kader van een controle door een toezichthouder van de [gemeente]. In een dergelijke situatie komt de verdachte geen recht op, kort samengevat, consultatiebijstand toe.
Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat gelet op alle hiervoor genoemde vormverzuimen, die ieder afzonderlijk reeds tot bewijsuitsluiting zouden moeten leiden, het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de strafvervolging van de verdachte. Gelet op het hiervoor overwogene, waaruit volgt dat deze verweren grotendeels falen, dient ook dit verweer te worden verworpen.

4. Ontbreken opzet

Ten slotte heeft de raadsman namens de verdachte vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit nu de verdachte geen opzet heeft gehad op het verzwijgen van de inkomsten.
Bij de toekenning van de tegemoetkoming aan de verdachte ingevolge de uitkering op grond van de Participatiewet is haar meegedeeld dat zij verplicht is direct alles te melden wat van invloed kan zijn op haar recht op een verstrekking of tegemoetkoming. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat zij wist dat zij de door haar genoten inkomsten moest opgeven bij de uitkeringsinstantie. Reeds hierom dient het verweer dat de verdachte niet opzettelijk deze inkomsten heeft verzwegen te worden verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode vanaf 1 januari 2012 tot en met 10 januari 2017 te Amsterdam in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 van de Participatiewet (voorheen Wet werk en bijstand), opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, immers heeft zij opzettelijk verzwegen voor en nagelaten te melden aan de Dienst werk en inkomen en/of de [gemeente] dat zij in voornoemde periode werkzaamheden verrichtte en oncontroleerbare inkomsten ontving, zulks terwijl deze feiten konden strekken tot bevoordeling van zichzelf, terwijl verdachte wist dat deze gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking, te weten een bijstandsuitkering krachtens artikel 17 van de Participatiewet.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
in strijd met een haar bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf, terwijl zij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van haar recht op een verstrekking.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich gedurende een periode van bijna vijf jaren schuldig gemaakt aan het nalaten relevante gegevens te verstrekken aan de [gemeente]. Derhalve ontving de verdachte gedurende deze periode een bijstandsuitkering, terwijl zij daarop, in elk geval voor een gedeelte, geen recht had. Aldus heeft zij de [gemeente], en daarmee de samenleving, opzettelijk voor een aanzienlijk geldbedrag benadeeld. Door op deze wijze te handelen heeft zij misbruik gemaakt van het sociale zekerheidsstelsel en heeft zij het vertrouwen waarop het stelsel van sociale voorzieningen in Nederland is gebaseerd, geschaad. Het hof rekent dit de verdachte aan.
In beginsel is gelet op de ernst van dit feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend. Het hof ziet evenwel in het blanco strafblad van de verdachte, de financiële gevolgen van een en ander voor de verdachte en haar overige persoonlijke omstandigheden aanleiding te volstaan met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf van na te melden duur.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 227b van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. M.R. Cox, in tegenwoordigheid van
mr. D. Boessenkool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
19 juni 2018.
Mrs. A.D.R.M. Boumans en M.R. Cox zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.