ECLI:NL:GHAMS:2018:2017

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 juni 2018
Publicatiedatum
20 juni 2018
Zaaknummer
200.220.312/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders tegen een gerechtsdeurwaarder wegens faciliteit bij het uitwinnen van vorderingen

In deze zaak heeft de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) op 31 juli 2017 een beroepschrift ingediend tegen een gerechtsdeurwaarder, naar aanleiding van een beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam van 4 juli 2017. De klacht van de KBvG was gegrond verklaard, en de gerechtsdeurwaarder was berispt. De KBvG verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij zijn collega, die als gerechtsdeurwaarder vorderingen had gekocht, heeft gefaciliteerd bij het uitwinnen van deze vorderingen. Dit handelen zou in strijd zijn met de Gerechtsdeurwaarderswet en de Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders. Het hof heeft de zaak behandeld op 5 april 2018, waarbij zowel de KBvG als de gerechtsdeurwaarder aanwezig waren. Het hof heeft vastgesteld dat de gerechtsdeurwaarder, door het faciliteren van de uitwinning van de vorderingen, niet heeft gehandeld zoals een goed gerechtsdeurwaarder betaamt. De klacht van de KBvG is gegrond verklaard, en het hof heeft de beslissing van de kamer bevestigd, waarbij de maatregel van berisping is opgelegd aan de gerechtsdeurwaarder. De uitspraak benadrukt het belang van onafhankelijkheid en onpartijdigheid in het ambt van de gerechtsdeurwaarder.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.220.312/01 GDW
nummer eerste aanleg : C/13/618439/ DW RK 16/1217
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 19 juni 2018
inzake
Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders,
gevestigd te Den Haag,
appellante,
vertegenwoordigd door haar voorzitter W.W.M. van de Donk,
tegen
[naam] ,
gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. A.A. Bos , advocaat te Zwolle.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellante (hierna: de KBvG) heeft op 31 juli 2017 een beroepschrift - met bijlage - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 4 juli 2017 (ECLI:NL:TGDKG:2017:79). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van de KBvG tegen geïntimeerde (hierna: de gerechtsdeurwaarder) gegrond verklaard en aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping opgelegd.
1.2.
De gerechtsdeurwaarder heeft op 1 december 2017 een verweerschrift bij het hof ingediend.
1.3.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 5 april 2018. Namens de KBvG is haar voorzitter verschenen. De gerechtsdeurwaarder is eveneens verschenen, vergezeld van zijn gemachtigde. Allen hebben het woord gevoerd; de voorzitter van de KBvG en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
In deze zaak gaat het – kort samengevat – om het volgende.
3.2.1.
De [naam bedrijf] te [plaats] (hierna: [BV 1] ), waarvan collega gerechtsdeurwaarder [naam] (hierna: [A] ) meerderheidsaandeelhouder en enig bestuurder is, incasseerde sinds 23 juli 2013 in opdracht van [naam bedrijf] (hierna: [bedrijf X] ) vorderingen.
3.2.2.
Een deel van voormelde vorderingen heeft holdingmaatschappij [naam bedrijf] te [plaats] (hierna: [BV 2] ) op 17 november 2015 gekocht van [bedrijf X] . [A] is enig aandeelhouder en bestuurder van [BV 2] .
3.2.3.
Naar aanleiding van vragen van klanten/debiteuren heeft de afdeling Klantenservice van [bedrijf X] op 31 maart 2016 het volgende bericht:
“ [bedrijf X] bemiddelt niet meer in deze vordering omdat deze reeds verkocht is aan de deurwaarder. Voor een betaling of regeling kunt u direct contact opnemen met de deurwaarder [BV 2] [naam] - [BV 1] , Team [BV 1] (…).”
3.2.4.
Naar aanleiding van een soortgelijke vraag heeft een andere medewerker van de afdeling Klantenservice van [bedrijf X] op 3 mei 2016 een bericht met dezelfde inhoud verzonden.
3.2.5.
De gerechtsdeurwaarder, die tot februari 2014 aandeelhouder was van [BV 1] , was tot 1 juli 2016 als gerechtsdeurwaarder (in loondienst) verbonden aan [BV 1] . Daarnaast was hij bestuurder en enig aandeelhouder van [naam bedrijf] te [plaats] (hierna: [BV 3] ) via [naam bedrijf] (hierna: [BV 4] ). Vanaf 1 juli 2016 is de gerechtsdeurwaarder als gerechtsdeurwaarder (in loondienst) verbonden aan [BV 3] .
[BV 1] , [BV 3] en [BV 4] zijn op hetzelfde kantooradres gevestigd.
3.2.6.
[BV 3] is belast met het incasseren van de vorderingen die [BV 2] van [bedrijf X] heeft gekocht. [BV 3] heeft daartoe opdracht gekregen van [BV 2] .

4.Standpunt van de KBvG

4.1.
In de kern verwijt de KBvG de gerechtsdeurwaarder dat hij als gerechtsdeurwaarder zijn collega [A] heeft gefaciliteerd bij het uitwinnen van door [A] via [BV 2] gekochte vorderingen, die [A] als gerechtsdeurwaarder niet had mogen kopen. Dit handelen is volgens de KBvG in strijd met artikel 20 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet (Gdw) en de artikelen 1 en 2 van de Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders.
4.2.
Ter onderbouwing van deze klacht heeft de KBvG het volgende aangevoerd.
4.2.1.
De gerechtsdeurwaarder was ermee bekend dat [A] , verbonden aan en bestuurder van dezelfde gerechtsdeurwaardersorganisatie als waaraan hij tot 1 juli 2016 verbonden was, via [BV 2] vorderingen kocht van [bedrijf X] . Het is een gerechtsdeurwaarder niet toegestaan vorderingen te kopen; de jurisprudentie daaromtrent behoorde de gerechtsdeurwaarder te kennen. De gerechtsdeurwaarder heeft toegestaan dat de door [A] gekochte vorderingen werden uitgewonnen door [BV 3] , de gerechtsdeurwaardersorganisatie waarvan de gerechtsdeurwaarder enig aandeelhouder was via [BV 4] . Enig aandeelhouder van de opdrachtgever tot uitwinning van de gekochte vorderingen, [BV 2] , was tevens aandeelhouder en bestuurder bij de (tot 1 juli 2016) werkgever van de gerechtsdeurwaarder, te weten: [BV 1] .
De gerechtsdeurwaarder heeft, doordat hij zowel in loondienst werkzaam was bij [BV 1] als tegelijkertijd enig aandeelhouder was van [BV 3] , door het uitwinnen van de door [A] gekochte vorderingen gehandeld in strijd met de onafhankelijke en onpartijdige positie die zijn ambt met zich mee brengt en die het publiek van hem mag verwachten.
4.2.2.
De gerechtsdeurwaarder heeft bovendien onbetamelijk gehandeld als gerechtsdeurwaarder door een collega gerechtsdeurwaarder te faciliteren bij het uitwinnen van vorderingen die deze collega niet had mogen kopen.
4.2.3.
Tenslotte heeft de gerechtsdeurwaarder met zijn handelen schade toegebracht aan eer en aanzien van het ambt, nu hij voor derden de schijn heeft gewekt dat zijn werkgever [BV 1] , in samenwerking met zijn gerechtsdeurwaardersorganisatie [BV 3] , de door de ‘deurwaarder’ gekochte vorderingen zowel niet-ambtelijk als ambtelijk aan het uitwinnen was. De KBvG verwijst naar twee e-mailberichten van [bedrijf X] , zoals hiervoor onder 3.2.3. en 3.2.4. vermeld. Daaruit blijkt naar het oordeel van de KBvG dat ‘deurwaarder [BV 2] ’, [BV 1] en [BV 3] als een geheel worden gezien, een schijn die naar de mening van de KBvG een logisch gevolg is van de feitelijke verstrengeling die er tussen de drie organisaties is.
Enig aandeelhouder van [BV 3] was [BV 4] ; de gerechtsdeurwaarder was enig aandeelhouder van [BV 4] . De gerechtsdeurwaarder was tot medio 2015 verbonden aan en aandeelhouder van [BV 1] . Hij heeft zijn aandelen overgedragen aan [A] en was tot 1 juli 2016 in loondienst werkzaam bij [BV 1] . Vanaf 1 juli 2016 was hij verbonden aan [BV 3] . [A] was als kandidaat-gerechtsdeurwaarder per 1 oktober 2008 toegevoegd aan de gerechtsdeurwaarder tot aan zijn benoeming tot gerechtsdeurwaarder per 5 december 2012. Vanaf zijn benoeming tot gerechtsdeurwaarder is [A] verbonden aan [BV 1] .
Alle vennootschappen ( [BV 1] , [BV 3] en [BV 4] ) zijn gevestigd aan de [adres] te [plaats] . Verder heeft [naam bedrijf] , de moedermaatschappij van [BV 1] , aan [BV 3] een lening verstrekt.
4.3.
In hoger beroep heeft de KBvG daarnaast nog het navolgende aangevoerd.
4.3.1.
De kamer heeft, gezien de aard en de ernst van de gewraakte gedraging, ten onrechte slechts de maatregel van berisping opgelegd. De KBvG verzoekt het hof om een zwaardere maatregel op te leggen mede gelet op de precedentwerking.
4.3.2.
De KBvG heeft artikel 12a Gdw niet meer aan de klacht ten grondslag gelegd, aangezien dit artikel pas op 1 juli 2016 in werking is getreden. De KBvG heeft wel erop gewezen dat de op grond van dit artikel voor de gerechtsdeurwaarder bestaande verplichting naar het oordeel van de KBvG reeds voor die tijd gold.

5.Standpunt van de gerechtsdeurwaarder

5.1.
De gerechtsdeurwaarder heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.
5.2.
In hoger beroep heeft de gerechtsdeurwaarder het bij de kamer gevoerde verweer dat er geen algemeen verbod voor gerechtsdeurwaarders is op het kopen van vorderingen niet gehandhaafd in verband met de beslissing van dit hof van 6 maart 2018 (ECLI:NL:GHAMS:2018:763) in de door de KBvG tegen gerechtsdeurwaarder [A] aangespannen en met de onderhavige klacht samenhangende klachtprocedure.

6.Beoordeling

6.1.
Het hof stelt voorop dat de gerechtsdeurwaarder zijn beroep in onafhankelijkheid dient uit te oefenen ten dienste van het algemeen belang. Artikel 20 lid 1 Gdw bepaalt - kort gezegd - dat een gerechtsdeurwaarder slechts andere werkzaamheden dan de ambtshandelingen verricht indien dit de goede en onafhankelijke vervulling van zijn ambt, dan wel het aanzien daarvan, niet schaadt of belemmert.
6.2.
Artikel 1 van de Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders bepaalt dat de gerechtsdeurwaarder zich gedraagt zoals een goed gerechtsdeurwaarder betaamt. Artikel 2 van die Verordening bepaalt dat de gerechtsdeurwaarder zijn beroep zo uitoefent dat zijn onafhankelijkheid en ambtelijke onpartijdigheid niet in gevaar komen. Volgens de toelichting op dit artikel moet de gerechtsdeurwaarder te allen tijde bedacht zijn op de situatie dat hij ten opzichte van zijn opdrachtgever niet meer de vrijheid en de onafhankelijkheid bezit om deugdelijk te adviseren en te representeren, waarbij ook de indruk die bij derden wordt gewekt een rol kan spelen. Een belangenverstrengeling door financiële of persoonlijke relaties kan de gewenste onafhankelijkheid in gevaar brengen.
6.3.
Het hof heeft in de hiervoor genoemde beslissing van 6 maart 2018 (ECLI:NL:GHAMS:2018:763; klacht KBvG tegen gerechtsdeurwaarder [A] ) geoordeeld dat het op grond van de geldende regelgeving van de KBvG een gerechtsdeurwaarder niet betaamt om hetzij zelf, hetzij via een besloten vennootschap waarvan de gerechtsdeurwaarder enig bestuurder en enig aandeelhouder is, vorderingen te kopen. Het hof verwijst naar deze beslissing.
6.4.
Nu het een gerechtsdeurwaarder niet betaamt om vorderingen te kopen, is het evenmin betamelijk om als gerechtsdeurwaarder de uitwinning van de vorderingen die door een collega gerechtsdeurwaarder zijn gekocht te faciliteren, zoals de gerechtsdeurwaarder heeft gedaan.
6.5.
Volgens de gerechtsdeurwaarder was hij niet bij de koop van de vorderingen betrokken en wist hij daarvan niet af. Evenmin wist hij dat [BV 2] een onderneming van [A] was. Het hof acht deze stellingname niet aannemelijk, mede gelet op de feitelijke verstrengeling tussen de ondernemingen zoals uit de hiervoor opgenomen feiten blijkt, en passeert deze. Voor zover de gerechtsdeurwaarder van het hiervoor vermelde niet reeds op de hoogte was, had hij dat als gerechtsdeurwaarder in dienst bij [BV 1] tevens bestuurder/enig aandeelhouder van [BV 3] wel moeten zijn. [BV 3] heeft de desbetreffende schuldenaren immers mededeling gedaan van de cessie van de vorderingen door [bedrijf X] aan [BV 2] , zodat moet worden aangenomen dat de gerechtsdeurwaarder ook uit dien hoofde wist dat [BV 2] de vorderingen van [bedrijf X] had gekocht. Bovendien heeft de gerechtsdeurwaarder ter zitting in hoger beroep verklaard dat door [BV 1] reeds executiehandelingen ten aanzien van de vorderingen waren verricht. Dit had moeten leiden tot vragen bij de gerechtsdeurwaarder over de reden voor de overdracht door [BV 2] van de uitwinning van [BV 1] aan [BV 3] en over de achtergrond van [BV 2] .
Dat hij zelf via [BV 3] geen (ambts)handelingen heeft verricht ten aanzien van de vorderingen, zoals door de gerechtsdeurwaarder aangevoerd, doet aan het voorgaande niet aan af.
Ook het verweer dat de gerechtsdeurwaarder en/of [BV 3] niet het risico van de [bedrijf X] -vorderingen droeg(en) en dat hij en/of [BV 3] geen financieel belang had(den) bij de opbrengst van de werkzaamheden met betrekking tot de vorderingen omdat de werkzaamheden verricht werden volgens het vaste Btag-tarief leidt niet tot een ander oordeel.
6.6.
De gerechtsdeurwaarder had de door KBvG gestelde normen in acht moeten nemen en daarnaar moeten handelen. Hij had zich bewust moeten zijn van de indruk die hij met zijn handelwijze kon wekken bij derden. De gerechtsdeurwaarder heeft door het faciliteren van de uitwinning van de vorderingen niet gehandeld zoals het een goed gerechtsdeurwaarder betaamt en grond gegeven voor twijfel aan zijn onafhankelijkheid en ambtelijke onpartijdigheid. Het hof acht dit tuchtrechtelijk verwijtbaar. De klacht van de KBvG is dan ook gegrond.
6.7.
Het hof is van oordeel dat gezien de gegrondheid van de klacht jegens de gerechtsdeurwaarder en de ernst van het aan hem verweten handelen de kamer terecht niet heeft volstaan met een waarschuwing, maar de maatregel van berisping heeft uitgesproken. Die maatregel is passend en toereikend. Het hof zal de beslissing van de kamer bevestigen.
6.8.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
Wijziging Gerechtsdeurwaarderswet per 1 januari 2018
6.9.
Per 1 januari 2018 is de Gerechtsdeurwaarderswet gewijzigd (Wet van 7 december 2016, houdende wijziging van (..) de Gerechtsdeurwaarderswet (..) in verband met het doorberekenen van de kosten van toezicht en tuchtrechtspraak aan de beroepsgroepen, Staatsblad 2016 500). In verband met deze wijziging van de Gerechtsdeurwaarderswet heeft dit hof per 1 januari 2018 de Tijdelijke richtlijn kostenveroordeling notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer Gerechtshof Amsterdam vastgesteld (Staatscourant 2017 nr. 75085).
6.10.
Het hof ziet, (mede) gelet op de omstandigheid dat het beroepschrift in deze zaak is ingediend vóór 1 januari 2018 (op 31 juli 2017), dus vóór de wijziging van de Gerechtsdeurwaarderswet, af van enige kostenveroordeling.
6.11.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2018 door de rolraadsheer.