ECLI:NL:GHAMS:2018:2008

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 mei 2018
Publicatiedatum
18 juni 2018
Zaaknummer
23-005162-15 (rekestnummer R000477-18)
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke toewijzing en omzetting van jeugddetentie naar werkstraf na voorwaardelijke veroordeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 31 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke jeugddetentie. De veroordeelde, geboren in 1997, was eerder veroordeeld tot een werkstraf van 120 uren en een jeugddetentie van 182 dagen, waarvan een gedeelte van 120 dagen voorwaardelijk was opgelegd. De vordering tot tenuitvoerlegging werd ingediend door de advocaat-generaal op 5 april 2018, naar aanleiding van het niet naleven van de bijzondere voorwaarden die aan de voorwaardelijke straf waren verbonden. De advocaat-generaal vroeg om omzetting van de voorwaardelijke jeugddetentie naar een werkstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen jeugddetentie.

Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal beoordeeld en vastgesteld dat de veroordeelde niet aan de meldplicht bij de Jeugd- en Gezinsbeschermers had voldaan, maar wel had meegewerkt aan andere opgelegde voorwaarden. Ondanks de positieve ontwikkeling in het leven van de veroordeelde, die sinds april 2018 fulltime werkt en recentelijk is gepromoveerd tot teamleider, heeft het hof geoordeeld dat de vordering tot tenuitvoerlegging in principe moest worden toegewezen. Echter, het hof besloot om de jeugddetentie niet volledig ten uitvoer te leggen, maar om een gedeelte om te zetten in een werkstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen jeugddetentie. De beslissing is genomen met inachtneming van de positieve ontwikkelingen in het leven van de veroordeelde en het risico dat detentie deze ontwikkelingen zou kunnen ondermijnen.

De uitspraak van het hof is gedaan door een collegiaal panel van drie rechters en is openbaar uitgesproken op de zitting van 31 mei 2018. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de griffier, mr. S.M. van Zanten, en mr. T. de Bont was buiten staat om de beslissing te ondertekenen.

Uitspraak

beslissing
GERECHTSHOF AMSTERDAM
rekestnummer: R000477-18
parketnummer: 23-005162-15
BESLISSING NA VOORWAARDELIJKE VEROORDELING
Naar aanleiding van de ter griffie van dit gerechtshof ingekomen vordering van de advocaat-generaal bij dit hof d.d. 5 april 2018 betreffende het op 24 mei 2016 onherroepelijk geworden arrest van dit gerechtshof van 10 mei 2016 in de strafzaak onder bovenvermeld parketnummer tegen:
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] [geboortedag] 1997,
adres: [adres],
bij welk arrest voornoemde [veroordeelde] is veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen jeugddetentie en een jeugddetentie voor de duur van 182 dagen, met bevel dat een op 120 dagen bepaald gedeelte van de jeugddetentie niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of niet heeft nageleefd de bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal melden bij De Jeugd- en Gezinsbeschermers (hierna: DJGB), meewerkt aan een persoonlijkheidsonderzoek en gedurende zes maanden deelneemt aan een ITB Harde Kern-traject, is het hof tot een beslissing gekomen.

Inhoud van de vordering

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting van het hof toewijzing van de vordering tenuitvoerlegging gevorderd, met omzetting van de 120 dagen jeugddetentie naar een werkstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen jeugddetentie.

Procesgang

De advocaat-generaal heeft op 20 september 2016 een vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie ingediend. Het hof heeft deze vordering bij beslissing van 16 maart 2017 afgewezen. Daarnaast heeft het hof in hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht aanleiding gezien de bijzondere voorwaarde voor de resterende tijd van de proeftijd te wijzigen, in die zin dat de veroordeelde zich niet langer zal melden bij DJGB, maar bij de Reclassering Nederland (jong volwassenen).
Het hof heeft kennis genomen van de schriftelijke vordering van de advocaat-generaal van 5 april 2018 en de bij die vordering overgelegde stukken in de strafzaak met bovengenoemd parketnummer en heeft ter terechtzitting van 31 mei 2018 de advocaat-generaal, de veroordeelde en diens raadsman gehoord.

Beoordeling

De veroordeelde is na een behandeling op tegenspraak veroordeeld tot een (deels) voorwaardelijke straf waarvan thans de tenuitvoerlegging wordt gevorderd.
De vordering is tijdig door de advocaat-generaal ingesteld.
Op grond van de behandeling ter terechtzitting en gelet op artikel 77dd van het Wetboek van Strafrecht vindt het hof termen om de vordering gedeeltelijk toe te wijzen. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Naar aanleiding van de vordering van de advocaat-generaal van 20 september 2016, heeft de veroordeelde op de terechtzitting van 29 november 2017 ongeveer drie maanden de tijd gekregen om de door hem gemaakte voornemens waar te maken en zijn leven op de rit te krijgen. Op de terechtzitting van 16 maart 2017 bleek dat het gedrag van de veroordeelde zich positief had ontwikkeld. Het hof heeft daarin aanleiding gezien de veroordeelde een laatste kans te geven.
Uit een brief van de Reclassering Nederland van 6 maart 2018 blijkt dat de start van het toezicht onmogelijk is gebleken, omdat de veroordeelde herhaaldelijk afspraken niet is nagekomen en ook na een laatste waarschuwing niet is verschenen zonder tegenbericht. De reclassering heeft geadviseerd de vordering tot tenuitvoerlegging toe te wijzen.
Ter terechtzitting van 31 mei 2018 heeft de veroordeelde spijt betuigd ten aanzien van het niet nakomen van afspraken met de reclassering. Volgens de veroordeelde had hij in die periode veel last van heel sterke sombere gevoelens en kon hij zich niet zetten tot het nakomen van gemaakte afspraken. Hij heeft zichzelf thans weer gemotiveerd en werkt sinds 16 april 2018 fulltime in de sales en is al na drie weken gepromoveerd tot teamleider.
Het hof heeft er begrip voor dat het moeilijk kan zijn om afspraken na te komen als er sprake is van heel sterke gevoelens van somberheid. Het hof is desalniettemin van oordeel dat de veroordeelde meer had kunnen en moeten doen om het contact met de reclassering positief te laten verlopen. Indien de veroordeelde het niet kon opbrengen om de afspraken na te komen, dan had hij aan de bel moeten trekken en gebruik kunnen en moeten maken van zijn sociale vangnet, zoals dat in de loop der jaren om hem heen is gecreëerd. Door op geen enkele wijze hulp in te schakelen heeft de veroordeelde zijn verantwoordelijkheid niet genomen en de reclassering in het duister laten tasten omtrent de reden waarom de veroordeelde niet verscheen. Dit klemt temeer nu de veroordeelde (niet voor de eerste keer) een laatste kans was geboden.
Het hof is derhalve van oordeel dat de vordering tot tenuitvoerlegging in principe moet worden toegewezen.
Het hof ziet echter aanleiding om de jeugddetentie niet in zijn geheel ten uitvoer te leggen, en tevens om de opgelegde jeugddetentie om te zetten in een werkstraf. Hoewel de veroordeelde de opgelegde meldplicht niet heeft nageleefd, heeft hij zich wel gehouden aan de overige opgelegde bijzondere voorwaarden, te weten het meewerken aan een persoonlijkheidsonderzoek en het gedurende zes maanden deelnemen aan een ITB Harde Kern-traject. Een tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke jeugddetentie zonder meer zou naar het oordeel van het hof geen recht doen aan de positieve ontwikkelingen die de veroordeelde in zijn proeftijd heeft doorgemaakt. Voorts kleeft daaraan het risico dat deze ontwikkelingen door detentie teniet zouden worden gedaan. Gelet hierop en in aanmerking genomen de omstandigheid dat het gaat om feiten van bijna vier jaar geleden en nu de veroordeelde daarna niet meer in aanraking is geweest met politie, acht het hof in dit geval omzetting van een gedeelte van de jeugddetentie in een werkstraf van na te melden duur passend en geboden.

Beslissing

Het hof:
Wijst gedeeltelijk toe de vordering van het openbaar ministerie en gelast de tenuitvoerlegging van een gedeelte van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij arrest van 10 mei 2016, te weten 30 dagen jeugddetentie, te vervangen door een werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen jeugddetentie.
Wijst af de vordering voor het overige.
Deze beslissing is genomen door mr. P.F.E. Geerlings, mr. A.M. Kengen en mr. T. de Bont, in tegenwoordigheid van mr. S.M. van Zanten, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 31 mei 2018.
mr. T. de Bont is buiten staat deze beslissing te ondertekenen.