ECLI:NL:GHAMS:2018:2007

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 juni 2018
Publicatiedatum
18 juni 2018
Zaaknummer
23-002090-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake wederrechtelijke vrijheidsberoving en jeugddetentie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 1 juni 2017. De verdachte, geboren in 1999, was beschuldigd van wederrechtelijke vrijheidsberoving van een persoon, genaamd [slachtoffer], op 19 februari 2016 in Amsterdam en Diemen. De tenlastelegging omvatte zowel een primair als een subsidiair feit, waarbij de verdachte samen met anderen het slachtoffer zou hebben vastgehouden en gedwongen om in een auto te stappen. Tijdens de zitting in hoger beroep op 31 mei 2018 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen is dat hij het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, en heeft hem daarvan vrijgesproken. Echter, het subsidiair ten laste gelegde feit is wel bewezen verklaard. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte opzettelijk het slachtoffer wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en hem heeft vastgehouden. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een jeugddetentie van 96 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 40 uren. In hoger beroep heeft het hof de straf bevestigd, maar met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn trauma na een schietpartij in 2017. Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op basis van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 96 dagen, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en bijzondere voorwaarden.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002090-17
datum uitspraak: 14 juni 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 1 juni 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-684085-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 31 mei 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en diens raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 19 februari 2016 te Amsterdam en/of te Diemen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer], wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, met het oogmerk (een) ander(en) en/of voornoemde [slachtoffer], te dwingen iets te doen of niet te doen, immers heeft/hebben/is/zijn hij, verdachte en/of zijn mededader(s) voornoemde [slachtoffer] (met gebalde vuist) tegen het gezicht gestompt en/of geslagen en/of voornoemde [slachtoffer] vastgepakt en/of vastgehouden en/of voornoemde [slachtoffer] tegen de rug, althans tegen het lichaam getrapt en/of geschopt en/of voornoemde [slachtoffer] in een auto geduwd en/of met voornoemde [slachtoffer] in de auto gaan rijden en/of de telefoon van voornoemde [slachtoffer] (tijdens de rit) afgepakt en/of tegen voornoemde [slachtoffer] gezegd dat hij het vijf dubbele ging betalen en/of dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) 500 euro van hem wilde(n) hebben, althans (telkens) woorden van gelijke aard of strekking en/of voornoemde [slachtoffer] in een pand/bezorgdienst geduwd en/of voornoemde [slachtoffer] (hard) tegen een muur geduwd.
subsidiair:
hij op of omstreeks 19 februari 2016 te Amsterdam en/of te Diemen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft/hebben/is/zijn hij, verdachte en/of zijn mededader(s) voornoemde [slachtoffer] (met gebalde vuist) tegen het gezicht gestompt en/of geslagen en/of voornoemde [slachtoffer] vastgepakt en/of vastgehouden en/of voornoemde [slachtoffer] tegen de rug, althans tegen het lichaam getrapt en/of geschopt en/of voornoemde [slachtoffer] in een auto geduwd en/of met voornoemde [slachtoffer] in de auto gaan rijden en/of de telefoon van voornoemde [slachtoffer] (tijdens de rit) afgepakt en/of tegen voornoemde [slachtoffer] gezegd dat hij het vijf dubbele ging betalen en/of dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) 500 euro van hem wilde(n) hebben, althans (telkens) woorden van gelijke aard of strekking en/of voornoemde [slachtoffer] in een pand/bezorgdienst geduwd en/of voornoemde [slachtoffer] (hard) tegen een muur geduwd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt.

Vrijspraak

Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is hetgeen de verdachte primair ten laste is gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Gevoerde verweren

De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van niet alleen het primair maar ook het subsidiair ten laste gelegde feit wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Dit verweer wordt verworpen, gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 19 februari 2016 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers hebben hij, verdachte en zijn mededaders voornoemde [slachtoffer] met gebalde vuist tegen het gezicht gestompt en voornoemde [slachtoffer] vastgepakt en vastgehouden en voornoemde [slachtoffer] tegen de rug getrapt en voornoemde [slachtoffer] in een auto geduwd en met voornoemde [slachtoffer] in de auto gaan rijden en voornoemde [slachtoffer] in een pand geduwd en voornoemde [slachtoffer] tegen een muur geduwd.
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg subsidiair bewezen verklaarde veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 96 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde een meldplicht bij de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering. Voorts heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 96 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde een meldplicht bij de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering en voorts te bepalen dat de op de grond van artikel 77z Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) te stellen voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft samen met anderen het slachtoffer van zijn vrijheid beroofd en enige tijd vastgehouden. De verdachte en zijn mededaders zijn naar de woning van het slachtoffer gegaan. Nadat zij hadden aangebeld en het slachtoffer de trap van het portiek afkwam, heeft de verdachte hem met een vuist in het gezicht geslagen. Vervolgens is het slachtoffer door de verdachte en zijn mededaders vastgepakt en is hij gedwongen mee te lopen en in een auto te stappen. Het slachtoffer is vervolgens in de auto meegenomen naar het restaurant van de oom van de verdachte. Deze gebeurtenis is een bijzonder angstige gebeurtenis geweest voor het slachtoffer. Door dit handelen heeft de verdachte het slachtoffer van zijn persoonlijke bewegingsvrijheid beroofd en daardoor inbreuk gemaakt op zijn lichamelijke en geestelijke integriteit. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 23 mei 2018.
Met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft het hof onder meer acht geslagen op de volgende stukken:
  • Een rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 28 mei 2018;
  • Een rapportage van de Reclassering Nederland van 28 mei 2018;
  • Een rapportage van de Raad van 16 mei 2017;
  • Een Pro Justitia Rapportage van 28 april 2016;
  • Een rapportage van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: WSS) van 27 juni 2016.
Daarnaast zijn ter terechtzitting in hoger beroep van 31 mei 2018 als deskundigen gehoord:
  • [naam 1], brigadier van politie/casusregisseur Top400;
  • [naam 2], jeugdreclasseerder bij de WSS;
  • [naam 3], zittingsvertegenwoordiger van de Raad.
Uit de stukken en uit hetgeen is besproken op de zitting blijkt dat de verdachte in november 2017 getuige is geweest van een ernstige schietpartij, waarbij de beste vriend van de verdachte is doodgeschoten en waarbij hij zelf ernstig gewond is geraakt. Hij is in zijn rug geschoten en is drie dagen in een kunstmatige coma gehouden. Door deze zeer heftige gebeurtenis is de verdachte begrijpelijkerwijs getraumatiseerd. Ter verwerking van dit trauma heeft de verdachte contact met een psycholoog en zal EMDR therapie worden opgestart. Ook lichamelijk is hij nog steeds aan het revalideren. Hij gaat op dit moment niet naar school en heeft geen dagbesteding.
De Raad heeft geadviseerd een onvoorwaardelijke werkstraf en een voorwaardelijke jeugddetentie met Toezicht & Begeleiding op te leggen. De Raad is van oordeel dat uitvoering door de WSS het best aansluit bij de leeftijd van de verdachte, zijn cognitief functioneren en zijn huidige thuissituatie. Coaching en begeleiding door de jeugdreclassering, aangevuld met de Top400 aanpak en IFA wordt door de Raad van belang geacht voor de komende periode. De Raad heeft het hof geadviseerd te bepalen dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn. Het schriftelijke advies van de Reclassering Nederland wijst in dezelfde richting.
De verdachte heeft verklaard dat hij veel steun heeft aan zijn zussen en ouders en dat hij pas met school wil starten na afronding van de EMDR-therapie. De school heeft toegezegd alle medewerking te verlenen op het moment dat de verdachte eraan toe is om zich weer in te schrijven.
Het hof is van oordeel dat de ernst van het feit een onvoorwaardelijke jeugddetentie rechtvaardigt. Gezien de huidige fysieke en mentale toestand van de verdachte is het hof van oordeel dat de op te leggen onvoorwaardelijke jeugddetentie de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis niet moet overschrijden. Het hof acht, alles afwegende, een – gedeeltelijk voorwaardelijke – jeugddetentie van na te melden duur passend en geboden. Gelet op de huidige begeleiding in het kader van de traumaverwerking en de betrokkenheid van de Top400, ziet het hof op dit moment geen toegevoegde waarde in het opleggen van een meldplicht en daaraan gekoppeld reclasseringstoezicht. Onder die omstandigheden is de dadelijke uitvoerbaarheid van bijzondere voorwaarden niet aan de orde, nog daargelaten dat niet wordt voldaan aan de eisen die de wet daaraan stelt.
Bij het bepalen van de straf heeft het Hof het bepaalde in artikel 63 Sr in acht genomen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 63, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z en 282 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
96 (zesennegentig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
30 (dertig) dagen,niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.F.E. Geerlings, mr. A.M. Kengen en mr. T. de Bont, in tegenwoordigheid van mr. S.M. van Zanten, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 juni 2018.
mr. T. de Bont is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
[…]