ECLI:NL:GHAMS:2018:2004

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 juni 2018
Publicatiedatum
18 juni 2018
Zaaknummer
23-004134-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake jeugdcriminaliteit met betrekking tot diefstal en openlijk geweld

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 november 2017. De verdachte, geboren in 1998, was betrokken bij meerdere strafzaken, waaronder diefstal met braak en openlijk geweld tegen goederen. De tenlasteleggingen betroffen drie zaken: zaak A, waarin de verdachte samen met anderen cosmetische producten heeft gestolen uit een winkel aan het Orlyplein; zaak B, waarin hij openlijk geweld heeft gepleegd tegen een ruit van een schoolgebouw; en zaak C, waarin hij flessen wijn heeft gestolen uit een andere winkel. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd en de verdachte opnieuw beoordeeld. De verdachte heeft een lange geschiedenis van hulpverlening en is op het moment van de uitspraak 20 jaar oud. Het hof heeft besloten om het jeugdstrafrecht toe te passen, ondanks dat de verdachte meerderjarig is, en heeft hem een jeugddetentie van 60 dagen opgelegd, waarvan 39 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals meldplicht en behandeling.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004134-17
datum uitspraak: 14 juni 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 november 2017 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-702395-17 (hierna: zaak A) en 13-706601-17 (hierna: zaak B) en 13-706598-17 (hierna: zaak C) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 maart 2018 en 31 mei 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zaak A:
primair:
hij op of omstreeks 20 augustus 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een winkelpand (gelegen aan het Orlyplein waarin gevestigd [bedrijf 1] ) heeft weggenomen een (grote) hoeveelheid cosmetische producten, onder meer verpakkingen met gel en/of deodorant en/of condooms, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren)onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door een (zij)raam van dat winkelpand met een betonblok, althans een soortgelijk voorwerp in te slaan, althans te forceren, althans door middel van braak op en/of verbreking, zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren waren verlopen sedert een vroegere veroordeling van de verdachte/schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf welke in kracht van gewijsde was gegaan;
zaak B
primair:
hij op of omstreeks 9 juni 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, openlijk, te weten, op/aan de Zieseniskade, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon en/of een goed te weten een of meer ruit(en) van een schoolgebouw ([naam school]) door eenmaal of meermalen (met kracht) met een fles, althans een (hard en/of scherp) voorwerp, te slaan tegen voornoemde ruit(en);
subsidiair:
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 juni 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk een of meer ruit(en) van een schoolgebouw ([naam school]), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [naam school] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
zaak C
hij op of omstreeks 31 juli 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meer flessen wijn, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welke diefstal werd gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij zijn pas versnelde en met kracht tegen voornoemde [slachtoffer] is opgelopen en vervolgens is weggerend;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof komt tot een andere bewezenverklaring en kwalificatie ten aanzien van het in zaak C ten laste gelegde.

Bespreking gevoerde verweren

Ten aanzien van zaak B
De raadsvrouw heeft, aan de hand van een door haar overgelegde en aan het dossier toegevoegde pleitnotitie, vrijspraak bepleit van het in zaak B ten laste gelegde feit. De raadsvrouw heeft daartoe – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat het dossier, bezien in het licht van de stellige ontkenning van de verdachte, onvoldoende basis biedt voor de overtuiging dat de verdachte een voldoende significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld. De verklaring van [naam 1] is onvoldoende betrouwbaar om deze voor het bewijs te bezigen. De getuige [getuige 1] heeft, zo begrijpt het hof het verweer van de raadsvrouw, innerlijk tegenstrijdige verklaringen afgelegd. Bovendien is de politie zeer kort na de melding gearriveerd en blijkt uit het dossier niet dat er een voorwerp is overgegeven van de ene jongen aan de andere jongen, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt als volgt.
In het dossier bevindt zich de verklaring van de getuige [getuige 1] , beveiliger van [café] , gelegen tegenover de Zieseniskade alwaar het ten laste gelegde heeft plaatsgevonden. Hij heeft op 9 juni 2017 verklaard dat hij die nacht twee mannen zag staan bij een raam van een gebouw aan de Zieseniskade. Hij heeft gezien dat één van de twee personen met een stok tegen de ruit van dat gebouw sloeg en dat de andere persoon met een soort fles tegen diezelfde ruit sloeg. Hij hoorde ook het geluid alsof er tegen glas geslagen werd. De getuige heeft hiervan melding gedaan bij de politie. Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben ter plaatse geconstateerd dat er een ster in het betreffende raam zat. De getuige [getuige 1] heeft gezien dat de politie naar de eerder door hem genoemde personen reed die op dat moment bij een boot stonden. Hij zag dat de politie deze twee personen aanhield. Het hof ziet geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze verklaring. Het enkele feit dat de getuige ter plaatse niet direct heeft verklaard over de gebruikte voorwerpen en in zijn later op het op het politiebureau afgelegde, meer uitvoerige verklaring wel, maakt deze verklaringen geenszins innerlijk tegenstrijdig. Ook het feit dat de verdachte op het moment van aanhouding geen voorwerp in zijn hand had en uit het dossier niet blijkt dat er een voorwerp is overgegeven van de ene persoon aan de andere persoon, rechtvaardigt niet de conclusie dat de verdachte niet met een voorwerp heeft geslagen. Het dossier bevat immers niet een verklaring van een getuige die de verdachten na het slaan tegen de ruit onafgebroken in het zicht heeft gehad.
Het hof is van oordeel dat op basis van de aangifte, voornoemde verklaring van de getuige [getuige 1] , het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door de verbalisant [verbalisant 3] en [verbalisant 4] en het proces-verbaal van aanhouding van de verdachte, het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend is bewezen. Nu het hof de verklaring van [naam 1] niet voor het bewijs zal bezigen, kan het verweer van de raadsvrouw dienaangaande onbesproken blijven.
Het verweer wordt verworpen.
Ten aanzien van zaak C
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het in zaak C ten laste gelegde feit omdat niet is voldaan aan het bewijsminimum zoals geformuleerd in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. De wegnemingshandeling volgt niet uit enig bewijsmiddel, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt als volgt.
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat zij heeft gezien dat twee jongens, jongen 1 en jongen 2, de winkel in kwamen en dat jongen 2 een rugtas droeg. De jongens liepen door de winkel en pakten allerlei producten uit de stellingen. Met twee andere medewerkers hield de aangever de jongens in de gaten. In de hoek bij de babyproducten lieten de jongens verschillende producten achter en deden zij twee flessen wijn van het merk Chicken Run in de rugtas. De getuige [getuige 2] , medewerker bij de betreffende [bedrijf 2] , heeft verklaard dat de afdeling met babykleding voor hem een bekende plek is, waar verdachten van winkeldiefstal goederen verbergen, omdat het een blinde hoek betreft. Voorts heeft [getuige 2] verklaard dat het merk Chicken Run slechts verkocht wordt door de [bedrijf 2] . Aangever [slachtoffer] heeft verder verklaard dat, nadat de jongens de flessen wijn in de rugzak hadden gestopt, jongen 1 de rugzak op zijn rug deed en de jongens aanstalten maakten om de winkel te verlaten. Vervolgens hield [getuige 2] de jongens tegen, keek met toestemming van de jongens in de rugzak, en bij opening van de rugzak bleek dat hierin twee flessen wijn van het merk Chicken Run zaten. Vervolgens probeerde jongen 1 weg te rennen, aldus de aangever. Uit het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 5] van 1 augustus 2017 volgt dat voornoemde jongen 1 de verdachte is en jongen 2 de medeverdachte [naam 1] .
Gelet op het bovenstaande gaat het hof ervan uit dat de twee flessen wijn afkomstig zijn uit vorenbedoelde winkel. De enkele door de raadsvrouw geponeerde stelling dat “nog geen 500 meter verderop (…) de eerstvolgende [bedrijf 2] ” zit doet daaraan niet af. Hierbij merkt het hof bovendien op dat niet is aangevoerd, laat staan onderbouwd, dat de flessen daadwerkelijk afkomstig zijn uit een ander filiaal van de [bedrijf 2] .
Het hof is derhalve van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde diefstal.
Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
Het hof acht evenwel niet wettig en overtuigend bewezen dat de diefstal is gevolgd van geweld of bedreiging met geweld. Het hof zal de verdachte van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A, zaak B primair en zaak C ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zaak A
hij op 20 augustus 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een winkelpand, gelegen aan het Orlyplein waarin gevestigd [bedrijf 1] , heeft weggenomen een grote hoeveelheid cosmetische producten, onder meer verpakkingen met gel en deodorant en condooms, toebehorende aan [bedrijf 1] , waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door een zijraam van dat winkelpand met een betonblok in te slaan, zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren waren verlopen sedert een vroegere veroordeling van de verdachte tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf welke in kracht van gewijsde was gegaan.
zaak B
primair
hij op 9 juni 2017 te Amsterdam, openlijk, te weten, op de Zieseniskade, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een goed te weten een ruit van een schoolgebouw, [naam school], door met kracht te slaan tegen voornoemde ruit.
zaak C
hij op 31 juli 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen flessen wijn, toebehorende aan [bedrijf 2] .
Hetgeen in zaak A, zaak B primair en zaak C meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het zaak A, zaak B primair en zaak C bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, terwijl tijdens het plegen van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan
Het in zaak B primair bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen.
Het in zaak C bewezen verklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in zaak A, zaak B primair en zaak C bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A, zaak B primair en zaak C bewezen verklaarde veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 60 dagen, waarvan 39 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden – kort gezegd – een meldplicht bij de Reclassering Nederland, een verplichte behandeling bij het jongeren team van Arkin Amsterdam of een vergelijkbare instantie, het verplicht wonen bij het begeleid woonproject ‘ [(..)] ’, het zich houden aan een avondklok, het zich actief bezig houden met het opstarten van een dagbesteding en het aannemen van een positieve houding tijdens de keuze en intake voor een schoolopleiding, het verplicht meewerken aan gesprekken met het FJT en een psycholoog van het FJT en het verplicht mee werken aan bewindvoering.
Voorts heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 130 uren, subsidiair 65 dagen jeugddetentie.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A, zaak B primair en zaak C ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 60 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 39 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde een meldplicht bij de Reclassering Nederland. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen jeugddetentie.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een winkelinbraak bij de [bedrijf 1] , door in de nachtelijke uren een zijraam van dat winkelpand met een betonblok in te slaan en een grote hoeveelheid goederen weg te nemen. Daarnaast heeft de verdachte met een ander een winkeldiefstal gepleegd. Dergelijke diefstallen zijn zeer ergerlijke feiten, die naast schade vaak veel hinder veroorzaken voor de gedupeerde bedrijven en personen.
Verdachte heeft tenslotte samen met een ander openlijk geweld gepleegd tegen een raam van een schoolgebouw. Door aldus te handelen heeft de verdachte geen enkel respect getoond voor het eigendom van een ander.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 23 mei 2017 is hij eerder ter zake van vermogensdelicten onherroepelijk veroordeeld, waarvan een deel reeds onherroepelijk was op het moment van plegen van de onderhavige feiten.
Met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft het hof onder meer acht geslagen op de volgende stukken:
  • Een rapport van jeugdbescherming regio Amsterdam van 29 mei 2018;
  • Een reclasseringsadvies van de Reclassering Nederland van 6 november 2017;
Daarnaast is ter terechtzitting in hoger beroep van 31 mei 2018 de gezinsmanager [naam 2] als deskundige gehoord.
Hieruit is naar voren gekomen dat de verdachte een lange hulpverleningsgeschiedenis heeft waarin zich vele wisselingen in zijn woonsituatie hebben voorgedaan. De verdachte verblijft sinds 1 juli 2017 bij [(..)] Ontwikkeling (hierna: ‘ [(..)] ’). Hier krijgt hij de begeleiding die hij nodig heeft en hij heeft ook goed contact met zijn begeleider aldaar. Hoewel er sprake is van een stijgende lijn in zijn ontwikkeling, is de verdachte nog altijd onvoldoende in staat om de goede keuzes te maken en heeft hij daar nog begeleiding bij nodig. Ook zelfstandig wonen is op dit moment nog niet aan de orde. De verdachte is voor het schooljaar 2018/2019 aangenomen op het [school] , alwaar hij een opleiding gaat doen tot banketbakker. In het kader van een veroordeling ter zake van een mishandeling is aan de verdachte een reclasseringstoezicht en -begeleiding opgelegd die loopt tot eind december 2019.
Het hof stelt vast dat de verdachte de bewezen verklaarde feiten heeft gepleegd nadat hij de leeftijd van 18 jaar had bereikt, maar het hof ziet – met de advocaat-generaal en de verdediging – in de persoonlijkheid van de verdachte, zoals deze uit de zich in het dossier bevindende rapportages en de daarop gegeven toelichting ter terechtzitting naar voren is gekomen, aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke jeugddetentie van na te melden duur passend en geboden, naast een gedeeltelijk voorwaardelijke werkstraf van na te melden duur. Het hof sluit zich bij het oordeel van de ter terechtzitting gehoorde deskundige [naam 2] aan, inhoudende dat de verdachte ondanks de positieve ontwikkelingen nog steeds een goede begeleiding behoeft. Het hof zal om die reden aan het voorwaardelijke gedeelte van de werkstraf de bijzondere voorwaarden koppelen zoals hierna in het dictum geformuleerd. Nu de verdachte inmiddels 20 jaar is en niet meer thuis woont, is het hof met de Jeugdbescherming van oordeel dat de verdachte meer gebaat is bij begeleiding door de volwassenen reclassering dan door de jeugdreclassering.

Beslag

Het in zaak A ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan met betrekking tot de hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen. Zij behoren de verdachte toe. Zij zullen daarom worden verbeurd verklaard.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 43a, 63, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 141, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A, zaak B primair en zaak C ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A, zaak B primair en zaak C bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
20 (twintig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat een gedeelte van de werkstraf, groot
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 dagen jeugddetentie, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de volledige proeftijd dient te melden bij de Reclassering Nederland zo vaak en zo lang de Reclassering Nederland dit noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd zal wonen bij het begeleid woonproject ' [(..)] ' zolang als zijn toezichthouder en woonbegeleider dit noodzakelijk achten.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde onderwijs zal volgen gedurende de volledige proeftijd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van het Fact-team, locatie Amsterdam.
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.F.E. Geerlings, mr. A.M. Kengen en mr. T. de Bont, in tegenwoordigheid van mr. S.M. van Zanten, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 juni 2018.
mr. T. de Bont is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
[…]