ECLI:NL:GHAMS:2018:1964

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 juni 2018
Publicatiedatum
14 juni 2018
Zaaknummer
23-001057-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor aanranding van een 16-jarig meisje

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1965, werd beschuldigd van het aanranding van een 16-jarig meisje op 24 juli 2016 in Amsterdam. De tenlastelegging omvatte verschillende ontuchtige handelingen, waaronder het vastpakken, omhelzen en betasten van het slachtoffer. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 87 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 150 uren. De rechtbank had eerder een voorwaardelijke gevangenisstraf van acht weken en een taakstraf van 80 uren opgelegd. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer in overweging genomen, evenals de psychologische toestand van de verdachte. De verdachte heeft eerder een transactie betaald voor een soortgelijk feit en is niet eerder strafrechtelijk veroordeeld. De vordering van de benadeelde partij, die €750 aan immateriële schade vorderde, werd toegewezen. Het hof heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht en een contactverbod met het slachtoffer.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001057-17
datum uitspraak: 14 juni 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 16 maart 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-669117-16 tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1965,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 31 mei 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte en door het openbaar ministerie is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 juli 2016 te Amsterdam door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft hij eenmaal of meermalen onverhoeds en/of vanuit een positie van fysieke overmacht en/of overwicht
- die [slachtoffer] vastgepakt en/of omhelsd en/of
- over de borsten van die [slachtoffer] gewreven en/of in haar borsten geknepen en/of
- over de rug en/of billen van die [slachtoffer] gewreven en/of
- de wang(en) van die [slachtoffer] gekust en/of geprobeerd die [slachtoffer] op haar mond te kussen en/of
- geprobeerd om met zijn handen onder de (boven)kleding van die [slachtoffer] te komen en/of
- tegen die [slachtoffer] gezegd dat hij kusjes en/of knuffels wilde en/of gevraagd of zij met hem naar achteren wilde.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal om proceseconomische redenen worden vernietigd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 24 juli 2016 te Amsterdam door een feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, immers heeft hij onverhoeds en vanuit een positie van fysieke overmacht en overwicht
- [slachtoffer] vastgepakt en omhelsd en
- over de borsten van [slachtoffer] gewreven en in haar borsten geknepen en
- over de rug en billen van [slachtoffer] gewreven en
- de wangen van [slachtoffer] gekust en geprobeerd [slachtoffer] op haar mond te kussen en
- geprobeerd om met zijn handen onder de bovenkleding van [slachtoffer] te komen en
- tegen [slachtoffer] gezegd dat hij kusjes en knuffels wilde en gevraagd of zij met hem naar achteren wilde.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen.
De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Nadere bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat de verdachte de borsten van aangeefster heeft betast, zodat de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken. Datzelfde heeft zij betoogd met betrekking tot hetgeen onder het laatste gedachtestreepje bewezen is verklaard, waaraan zij heeft toegevoegd dat deze verbale uitingen van de verdachte geen ontuchtige handelingen zijn.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
De aangeefster heeft verklaard dat de verdachte de bewezenverklaarde uitlatingen heeft gedaan in de context van zijn overige ontuchtige handelingen en dat hij op twee momenten haar borsten heeft betast. Eenmaal toen zij net in zijn winkel was en later nadat hij klaar was met haar fiets.
De aangeefster heeft hierover verklaard:
Ik zag dat de man in mijn richting kwam lopen en langs mij liep. Ik voelde dat hij daarbij met beide handen mijn beide borsten over mijn kleding aanraakte. Ik voelde dat de man over mijn beide borsten wreef en in mijn borsten kneep.
en
Ik voelde dat de man zijn beide handen op mijn heupen plaatste en probeerde met zijn handen onder mijn shirt te komen. Ik pakte hierop zijn handen vast om hem te laten merken dat ik dat niet wilde. Ik voelde dat hij vervolgens weer over mijn billen begon te wrijven en met zijn beide handen over mijn borsten wreef. Hij maakte over mijn borsten een soort cirkelende wrijfbeweging.
Naar het oordeel van het hof vindt de aangifte ook wat betreft deze verbale uitlatingen en handelingen voldoende steun in de overige bewijsmiddelen, in het bijzonder in de verklaringen van de verdachte en in het proces-verbaal van bevindingen waar de camerabeelden uit de winkel van de verdachte zijn beschreven (p. 61-61). Daaraan doet niet af dat in dit proces-verbaal het aanraken van de borsten van aangeefster niet als waarneming is beschreven. Daarbij is van belang dat bij het eerste door de aangeefster genoemde moment van aanraken zij volgens haar verklaring op een stoel zat en op de camerabeelden op dat moment alleen het bovenste gedeelte van haar hoofd te zien is, terwijl op die beelden wel te zien is dat de verdachte naar haar toeloopt en zich in haar richting voorover buigt, zonder dat er op de beelden te zien is wat er dan gebeurt. Wel is op de camerabeelden waargenomen dat de aangeefster vervolgens opstond, van de verdachte wegliep en met beide handen aan de onderzijde van haar jas/trui trok.
Verder blijkt uit voormeld proces-verbaal dat de verdachte het bovenlichaam van het slachtoffer en haar billen tamelijk intensief heeft betast op het moment waarvan de aangeefster heeft verklaard dat de verdachte toen opnieuw haar borsten had aangeraakt.
Dat dit aanraken niet specifiek is genoemd in de beschrijving van de beelden acht het hof voldoende verklaard door de positie van de aangeefster en de verdachte ten opzichte van de camera. Daarover is in het proces-verbaal immers vermeld dat de aangeefster op een zeker moment een kwartslag draaide en toen met haar rug naar de camera stond.
De bewezenverklaarde verbale uitlatingen dienen in samenhang te worden gezien met hetgeen overigens bewezen is verklaard en deze zijn in de gehele context van de gebeurtenissen dan ook als onderdeel van het samenstel van ontuchtige handelingen aan te merken.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen en maatregel

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht weken, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met daaraan gekoppeld verschillende bijzondere voorwaarden, en tot een taakstraf voor de duur van tachtig uren, subsidiair veertig dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, en met oplegging van bijzondere voorwaarden: reclasseringstoezicht, behandeling van de verdachte als de reclassering dat nodig acht en een contactverbod; alle voorwaarden dadelijk uitvoerbaar.
Daarnaast heeft zij gevorderd de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte en heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan aanranding van een zestienjarig meisje.
Hij was toen 51 jaar oud. In de beslotenheid van zijn fietsenwinkel, waarvan hij de deur voor de aangeefster had geopend en achter haar op slot heeft gedraaid heeft hij het meisje onder meer in haar borsten geknepen, over haar billen gewreven, op de wang gekust en geprobeerd op haar mond te kussen. De aangeefster was hiervan niet gediend en zelfs nadat zij wegdraaide, zijn handen wegduwde en haar hoofd afwendde, ging de verdachte door met zijn handelingen en pogingen haar te kussen. De verdachte heeft hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangeefster.
Zij heeft te kennen gegeven dat zij zich machteloos voelde, na het incident slecht heeft geslapen en zich nog altijd onveilig te voelen in de omgeving van haar woning, omdat de fietsenwinkel van verdachte in haar in de straat is gevestigd.
De verdachte wijt zijn gedragingen aan
de djinndie bezit van hem zou hebben genomen en schuift daarop de verantwoordelijkheid af voor zijn eigen handelen.
Het opleggen van een vrijheidsbenemende straf is gelet op de aard en ernst van het misdrijf gerechtvaardigd.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 22 mei 2018 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld en is hij na het onderhavige feit niet opnieuw in het blikveld van justitie gekomen. De verdachte heeft wel eerder, zij het een tijd geleden, een transactie betaald ter afwending van vervolging voor een soortgelijk feit.
Reclassering Nederland heeft in een rapport van 20 december 2016 geadviseerd de verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen en daaraan, naast een meldplicht en een contactverbod met het slachtoffer en haar moeder, als bijzondere voorwaarde een ambulante behandeling bij De Waag te koppelen.
Met betrekking tot de persoonlijkheid van de verdachte heeft gezondheidszorg-psycholoog [naam] op 29 december 2016 een Pro Justitia rapport opgesteld. Zij concludeert dat bij verdachte, ook ten tijde van het tenlastegelegde, sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, in de zin van een stoornis in de impulsbeheersing. De verdachte gaat op een krampachtige wijze om met seksuele impulsen en heeft sterk de neiging deze te ontkennen of ze toe te schrijven aan machten buiten hemzelf, namelijk
de djinn. De verdachte moet volgens de psycholoog licht verminderd toerekeningsvatbaar worden geacht. Het hof sluit zich bij deze conclusie en zal dit meewegen bij de strafmaat.
De psycholoog concludeert eveneens dat het risico op herhaling laag is, mits de verdachte de behandeling die hij op dat moment volgde bij De Waag zou voortzetten. De verdachte heeft deze behandeling inmiddels afgerond, maar op de terechtzitting in hoger beroep heeft hij door te zeggen dat het in zijn ogen niet zo ernstig is wat hij heeft gedaan, er geen blijk van gegeven voldoende inzicht te hebben gekregen in de ernst van zijn gedrag en de schadelijke gevolgen daarvan, terwijl het hof evenmin is gerustgesteld door de maatregelen die de verdachte zegt te nemen om herhaling te voorkomen.
Hoewel de verdachte in de afgelopen periode heeft laten zien dat hij bereid is te werken aan het voorkomen van incidenten als het onderhavige en contact met het slachtoffer uit de weg is gegaan, is het hof niet overtuigd dat met de door de verdachte ondergane behandeling al het gewenste resultaat is bereikt. In het bijzonder ontbreekt het de verdachte aan het benodigde inzicht in de schadelijke gevolgen van zijn gedrag voor het slachtoffer.
Het hof neemt daarom anders dan de rechtbank de vordering van de advocaat-generaal als uitgangspunt bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straffen. Het hof zal echter bepalen dat het merendeel van de gevangenisstraf voorwaardelijk niet ten uitvoer wordt gelegd en daarnaast een forse taakstraf opleggen. Bij de voorwaardelijke gevangenisstraf zullen de bijzondere voorwaarden worden opgelegd die de reclassering heeft geadviseerd om herhaling in de toekomst te voorkomen.
Anders dan de advocaat-generaal, vindt het hof, mede gelet op het hiervoor overwogene, niet dat er nu ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zoals is vereist voor het dadelijk uitvoerbaar verklaren van de opgelegde bijzondere voorwaarden. Daarom zal
nietde dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden worden gelast.
Het hof acht, alles afwegende, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van negentig dagen, waarvan zevenentachtig dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van honderdvijftig uren, subsidiair vijfenzeventig dagen hechtenis, passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 750. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden. Het hof ziet geen reden tot matiging van de schadevergoeding, zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22b, 22c, 22d, 36f en 246 van het Wetboek van Strafrecht. Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen
bewezendat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
90 (negentig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
87 (zevenentachtig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende die proeftijd ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, Wibautstraat 12 te Amsterdam, zolang en zo frequent als de reclassering dit noodzakelijk acht, en dat hij zich houdt aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich -indien en voor zover Reclassering Nederland dat noodzakelijk acht- gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van De Waag, waar hij reeds een behandeling heeft ondergaan, en zich daarbij houdt aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens De Waag of de behandelaar worden gegeven.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat het de veroordeelde gedurende de proeftijd op geen enkele wijze contact opneemt of onderhoudt met [slachtoffer].
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 750 (zevenhonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 750 (zevenhonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 24 juli 2016.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. R. Kuiper, in tegenwoordigheid van mr. M.A.T. van Willigen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 juni 2018.