ECLI:NL:GHAMS:2018:1951

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 juni 2018
Publicatiedatum
13 juni 2018
Zaaknummer
200.229.450/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in kort geding met betrekking tot verbetering vonnis en ontvankelijkheid appellant

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door de appellant tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam. De appellant is op 13 november 2017 in hoger beroep gekomen van het vonnis van 16 oktober 2017, waarin de rechtbank een kennelijke fout in een eerder vonnis van 5 september 2017 heeft hersteld. De appellant heeft aangevoerd dat hij niet is gehoord op het verzoek van de geïntimeerden tot verbetering van het vonnis, wat volgens hem een schending van het beginsel van hoor en wederhoor inhoudt. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant niet in de gelegenheid is gesteld om te reageren op het herstelverzoek van de geïntimeerden, wat leidt tot de conclusie dat de doorbrekingsgrond terecht is voorgesteld. Hierdoor is de appellant ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep. De zaak is verwezen naar de rol voor het nemen van een memorie van grieven door de appellant. Het hof heeft de verdere beslissing aangehouden, wat betekent dat de inhoudelijke beoordeling van de zaak nog niet heeft plaatsgevonden.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.229.450/01 KG
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/634885 / KG ZA 17-992
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 12 juni 2018
inzake:
[appellant] ,
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. G.A. van Gorcom te Veenendaal,
tegen

1.VESTING FINANCE SERVICING B.V.,

2. FGH BANK N.V.,
beiden gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerden,
advocaat: mr. T.J.P. Jager te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Appellant is bij dagvaarding van 13 november 2017 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 16 oktober 2017, in deze zaak onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen appellant als eiser en geïntimeerden als gedaagden.
Appellant heeft de zaak aangebracht op de rol van 19 december 2017.
Bij rolbeslissing van 19 december 2017 is appellant in de gelegenheid gesteld zich op de rol van 9 januari 2018 bij akte uit te laten over de ontvankelijkheid in hoger beroep en is bepaald dat geïntimeerden bij akte zullen mogen reageren.
Appellant heeft een verzoek gedaan tot uitstel voor het nemen van een memorie van grieven, waarna de zaak naar de rol van 23 januari 2018 is verwezen voor het nemen van een memorie van grieven door appellant.
Appellant heeft zich op 23 januari 2018 bij akte uitgelaten over de ontvankelijkheid.
Geïntimeerden hebben op 19 februari 2018 een antwoordakte genomen.
Arrest is bepaald op heden.

2.Motivering

2.1
Op 5 september 2017 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam een vonnis gewezen tussen partijen. Geïntimeerden hebben op 13 oktober 2017 verzocht om verbetering van dit vonnis, in die zin dat in het dictum van het vonnis in de onderdelen 5.1 en 5.6 de zinsnede ‘na betekening van dit vonnis’ wordt verwijderd.
Bij vonnis van 16 oktober 2017, waarvan beroep, heeft de rechtbank geoordeeld dat in het vonnis van 5 september 2017 sprake is van een kennelijke fout. De rechtbank heeft overwogen dat zij bij vergissing in het dictum van het vonnis van 5 september 2017 in onderdelen 5.1 en 5.6 heeft opgenomen dat de zes-weken termijn geldt na betekening en de onderdelen 5.1 en 5.6 van het dictum verbeterd overeenkomstig het verzoek van geïntimeerden.
2.2
Het hof merkt het beroepen vonnis van 16 oktober 2017 aan als een vonnis, zoals bedoeld in artikel 31 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
Ingevolge het bepaalde in artikel 31 lid 4 Rv staat tegen de verbetering van een beschikking of de weigering daarvan geen hoger beroep open. Dit is slechts anders indien de rechter zijn bevoegdheid tot herstel ten onrechte niet heeft toegepast of buiten het toepassingsgebied van artikel 31 Rv is getreden, dan wel zodanige essentiële vormen niet in acht heeft genomen dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling niet kan worden gesproken.
2.3
Appellant voert bij akte het volgende aan. Appellant is door de rechtbank niet uitgenodigd om te reageren op het verzoek van geïntimeerden van 13 oktober 2017 tot verbetering van het vonnis van 5 september 2017 en heeft ook niet anderszins de mogelijkheid gehad om te reageren op voornoemd verzoek. De secretaresse van de advocaat van appellant heeft nadat het vonnis van 16 oktober 2017 was gewezen een e-mail gericht aan de griffie van de rechtbank met onder meer het verzoek om alsnog te kunnen reageren op het verzoek van 13 oktober 2017 van geïntimeerden.
2.4
Geïntimeerden hebben bij akte het volgende aangevoerd. Appellant dient in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard te worden, omdat hij heeft verzuimd de doorbrekingsgrond in de appeldagvaarding aan te voeren. De advocaat van geïntimeerden heeft op 13 oktober 2017 een kopie van het verzoek tot verbetering van het vonnis van 5 september 2017 aan appellant doen toekomen, zodat appellant op de hoogte was van dat verzoek en daarop had kunnen reageren.
2.5
Het hof oordeelt als volgt. Anders dan geïntimeerden stellen, was appellant niet gehouden zich in de appeldagvaarding op een doorbrekingsgrond te beroepen. Dat kon ook nog bij memorie van grieven. Het hof heeft evenwel direct na het aanbrengen van de zaak de ontvankelijkheid van appellant aan de orde gesteld. Appellant had daardoor de mogelijkheid zich bij akte op een doorbrekingsgrond te beroepen en heeft dat ook gedaan. Voor ontvankelijkheid in hoger beroep is voldoende dat een doorbrekingsgrond is gesteld.
2.6
Het hof is met appellant van oordeel dat de voorzieningenrechter het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden, nu uit de herstelbeschikking niet blijkt dat appellant op het door geïntimeerden gedane herstelverzoek is gehoord en de voorzieningenrechter desondanks op het verzoek heeft beslist. Verder blijkt uit de overgelegde e-mail van de rechtbank van 17 oktober 2017, die naar aanleiding van de hiervoor genoemde e-mail van de secretaresse van de advocaat van appellant is gezonden, dat door de spoedeisendheid van de zaak de rechtbank heeft verzuimd appellant een reactie te vragen op het herstelverzoek. Het voorgaande betekent dat de doorbrekingsgrond terecht is voorgesteld. Dit leidt ertoe dat de zaak inhoudelijk door het hof zal worden behandeld. Een inhoudelijke beoordeling kan het hof thans nog niet geven, omdat nog niet van grieven is gediend.
2.7
Het hof zal appellant ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep. De zaak zal naar de rol worden verwezen voor memorie van grieven.

3.Beslissing

Het hof:
verklaart appellant ontvankelijk in zijn hoger beroep;
verwijst de zaak naar de rol van 10 juli 2018 voor het nemen van een memorie van grieven door appellant;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Hoekzema, J.C.W. Rang en C.C. Meijer en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2018.