ECLI:NL:GHAMS:2018:1919

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 mei 2018
Publicatiedatum
13 juni 2018
Zaaknummer
17/00248
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake naheffingsaanslag parkeerbelasting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 10 maart 2017 het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk heeft verklaard. De heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam had op 10 augustus 2016 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd aan belanghebbende. Na bezwaar tegen deze aanslag handhaafde de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag op 31 augustus 2016. Belanghebbende heeft vervolgens op 2 mei 2017 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank.

Het Gerechtshof Amsterdam heeft op 8 mei 2018 uitspraak gedaan in deze zaak. Het Hof oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het beroepschrift van belanghebbende niet tijdig is ingediend. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken, en in dit geval begon deze termijn op 1 september 2016 en eindigde op 12 oktober 2016. Het beroepschrift is pas op 20 oktober 2016 ontvangen door de rechtbank, wat buiten de gestelde termijn valt. Het Hof concludeert dat er geen feiten of omstandigheden zijn die de termijnoverschrijding rechtvaardigen.

Daarom bevestigt het Hof de uitspraak van de rechtbank, met verbetering van gronden, en verklaart het hoger beroep ongegrond. Tevens zijn er geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 17/00248
8 mei 2018
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.Vte [Z], belanghebbende,
tegen de uitspraak van 10 maart 2017 in de zaak met kenmerk AMS 16/6615 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 10 augustus 2016 aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd voor parkeren van het voertuig met kenteken [kentekennummer].
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak van
31 augustus 2016 de naheffingsaanslag parkeerbelasting gehandhaafd.
1.3.
De rechtbank heeft bij de uitspraak van 10 maart 2017 – verzonden aan belanghebbende op 23 maart 2017 – het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak op 2 mei 2017 hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2018. Namens belanghebbende is verschenen [X]. Namens de heffingsambtenaar is verschenen mr. H. Oderkerk. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Overwegingen

2.1.
In geschil is of de rechtbank het beroep van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat het beroepschrift niet tijdig is ingediend.
2.2.
Het Hof overweegt ter zake als volgt.
2.3.
Artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bepaalt dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken bedraagt. Artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalt dat, in afwijking van artikel 6:8 van de Awb, deze termijn begint op de dag na die van dagtekening van de uitspraak op bezwaar, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. Het beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen of (bij verzending per post) indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen (art. 6:9 Awb).
2.4.
De uitspraak op bezwaar is gedagtekend 31 augustus 2016. Gesteld noch gebleken is dat de dagtekening van de uitspraak op bezwaar is gelegen vóór de dag van bekendmaking. De beroepstermijn begint dus op 1 september 2016 en eindigt op 12 oktober 2016. De rechtbank heeft het beroepschrift blijkens het daarop aangebrachte ontvangststempel op 20 oktober 2016 ontvangen. Dat is niet binnen vorenbedoelde termijn.
2.5.
Een niet-tijdig ingediend beroepschrift is op grond van artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de indiener in verzuim is geweest. Feiten of omstandigheden die de termijnoverschrijding doen rechtvaardigen zijn ook in hoger beroep gesteld noch gebleken.
2.6.
De rechtbank heeft het beroep daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.7.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en de uitspraak van de rechtbank met verbetering van gronden dient te worden bevestigd.

3.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Awb.

4.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. N. Djebali, voorzitter van de belastingkamer, P.F. Goes en I.F.J.A. van Vijfeijken, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van
mr. C. Lambeck als griffier. De beslissing is op 8 mei 2018 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.