ECLI:NL:GHAMS:2018:1854

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 mei 2018
Publicatiedatum
11 juni 2018
Zaaknummer
200.218.329/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vervanging bewindvoerder in familiezaken met betrekking tot mentorschap

In deze zaak hebben verzoeksters, zussen van de belanghebbende, hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kantonrechter die verweerster als bewindvoerder en mentor van hun zuster, [belanghebbende], heeft benoemd. De verzoeksters zijn van mening dat verweerster misbruik maakt van haar positie en onvoldoende zorg draagt voor de financiële belangen van [belanghebbende]. De zaak is behandeld op 22 januari 2018, waarbij zowel verzoeksters als verweerster aanwezig waren. De verzoeksters hebben hun bezwaren geuit, onder andere dat [belanghebbende] onvoldoende financiële ondersteuning ontvangt en dat verweerster niet transparant is over de financiën. Verweerster heeft deze beschuldigingen gemotiveerd betwist en aangegeven dat zij zich aan de richtlijnen voor bewindvoerders houdt.

Het hof heeft vastgesteld dat de verzoeksters hun stellingen niet voldoende hebben onderbouwd. De verklaringen van verweerster over de zorg voor [belanghebbende] zijn als toereikend beoordeeld. Het hof heeft geconcludeerd dat er geen bewijs is dat verweerster niet geschikt is om het bewind te voeren en dat de verzoeken van verzoeksters om de beschikking te vernietigen en hen als bewindvoerder en mentor te benoemen ongegrond zijn. De verzoeken om rekening en verantwoording zijn eveneens afgewezen, omdat deze niet binnen het bereik van de wet vallen. De kosten van de procedure zijn gecompenseerd, en de bestreden beschikking is bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.218.329/ 01
zaaknummer rechtbank: 5585723 EB VERZ 16-21312
beschikking van de meervoudige kamer van 15 mei 2018 inzake

1.[verzoekster sub 1] en

2. [verzoekster sub 2] ,

beiden wonende te [woonplaats] ,
verzoeksters in hoger beroep,
advocaat: mr. E. Huls te Amsterdam,
tegen
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
advocaat: mr. M.L. Hamburger te Amstelveen.
Overige belanghebbende:
- de hierna nader te noemen [belanghebbende] .

1.Het geding in hoger beroep

1.1
Verzoeksters zijn op 7 juni 2017 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 9 maart 2017 van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam, met voormeld zaaknummer.
1.2
Verweerster heeft op 22 augustus 2017 een verweerschrift ingediend.
1.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de verzoeksters van 2 juli 2017 met bijlagen, ingekomen op 4 juli 2017;
- een journaalbericht van de zijde van de verzoeksters van 12 januari 2018 met bijlagen (producties 6 en 7), ingekomen op dezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de verweerster van 17 januari 2018 met bijlage, ingekomen op dezelfde datum.
1.4
De zaak is op 22 januari 2018 ter terechtzitting behandeld. Verschenen zijn:
- verzoeksters, bijgestaan door hun advocaat;
- verweerster, bijgestaan door haar advocaat.
[belanghebbende] is met inachtneming van het bepaalde in artikel 809, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) opgeroepen voor de mondelinge behandeling van 22 januari 2018. De oproeping is verzonden naar het adres waarop zij volgens de Basisregistratie Personen (hierna: BRP) staat ingeschreven. Zij is niet op de mondelinge behandeling verschenen.

2.De feiten

2.1
[belanghebbende] (hierna: [belanghebbende] ) is geboren [in] 1955 te [geboorteplaats] , Suriname. Verzoeksters, verweerster en [belanghebbende] zijn zussen van elkaar.
2.2
Bij de bestreden beschikking zijn de goederen die (zullen) toebehoren aan [belanghebbende] , onder bewind gesteld en is ten behoeve van haar een mentorschap ingesteld.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1
Bij de bestreden beschikking is – voor zover in hoger beroep van belang - verweerster, op haar verzoek, tot bewindvoerder en mentor van [belanghebbende] benoemd.
3.2
Verzoeksters in hoger beroep verzoeken:
primair:
- de bestreden beschikking deels te vernietigen, namelijk voor wat betreft de beslissing
inhoudende de benoeming van verweerster als bewindvoerder en mentor;
- hen als bewindvoerder en mentor te benoemen;
- te gelasten dat verweerster rekening en verantwoording aflegt over de periode dat zij
de financiële zaken van [belanghebbende] regelt, te weten over de afgelopen vijf jaren;
- verweerster te veroordelen in de proceskosten;
en subsidiair:
- te gelasten dat verweerster binnen één week na de datum van de beschikking van het hof een afschrift van de beschrijving van de aan het bewind onderworpen goederen inlevert ter griffie van de bevoegde rechtbank met een kopie aan verzoeksters.
3.3
Verweerster verzoekt de verzoeken af te wijzen en verzoeksters te veroordelen in de proceskosten.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1
Ingevolge artikel 1:435, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (BW) en artikel 1:452, eerste lid, BW benoemt de rechter die het bewind respectievelijk het mentorschap instelt daarbij of zo spoedig mogelijk daarna een bewindvoerder respectievelijk een mentor. Hij vergewist zich van de bereidheid en vormt zich een oordeel over de geschiktheid van de te benoemen persoon.
4.2
Verzoeksters stellen allereerst dat zij ten onrechte niet als belanghebbenden zijn opgeroepen in de procedure in eerste aanleg. Voorts maken zij bezwaar tegen de benoeming van verweerster als bewindvoerder en mentor van [belanghebbende] . Het gaat volgens verzoeksters niet goed met [belanghebbende] . Zij bedelt op straat terwijl dat niet nodig zou moeten zijn, omdat ze een uitkering en verscheidene toeslagen ontvangt. Sinds de overname van het financiële beheer van [belanghebbende] door verweerster is bij [belanghebbende] een achteruitgang zichtbaar. [belanghebbende] ontvangt slechts € 5,- per week van verweerster. Verzoeksters zijn van mening dat er na aftrek van de vaste lasten meer geld zou moeten overblijven voor [belanghebbende] dan zij thans per maand krijgt. Bovendien hebben zij een aantal jaren geleden een bedrag van € 13.000,- op de rekening van [belanghebbende] zien staan, terwijl [belanghebbende] begin januari 2010 in elk geval over een bedrag van € 3.351,51 beschikte. Verzoeksters zijn van mening dat verweerster misbruik maakt van de situatie en het geld dat is bestemd voor [belanghebbende] voor zichzelf aanwendt.
Daarnaast weigert verweerster inzicht te geven in de financiën van [belanghebbende] . Teneinde te kunnen beoordelen of verweerster zich als een goed bewindvoerder en mentor gedraagt, wordt door verzoeksters op grond van artikel 843a Rv verzocht te gelasten dat verweerster rekening en verantwoording aflegt over de periode dat verweerster de financiële zaken van [belanghebbende] regelt.
4.3
Verweerster heeft de stellingen van verzoeksters gemotiveerd betwist en daartoe onder meer het volgende aangevoerd. Zij heeft bij het indienen van haar verzoekschrift in eerste aanleg aangegeven dat haar zusters belanghebbenden zijn in deze zaak en mocht er aldus van uitgaan dat de kantonrechter hen verder zou informeren over de procedure. Verweerster betwist niet dat [belanghebbende] bedelt, maar stelt dat dit bij haar ziektebeeld hoort en dat zij dat al jaren doet.
moet rondkomen van een uitkering en huur- en zorgtoeslag en er zijn maanden dat verweerster zelfs vanuit haar eigen vermogen moet bijspringen.
Verzoeksters hebben verweerster niet eerder verzocht om inzage in de financiële gegevens. Verweerster is bekend met de richtlijnen voor een bewindvoerder en zal jaarlijks aan de kantonrechter naar eer en geweten verantwoording afleggen, aldus verweerster.
4.4
Het hof overweegt als volgt. Het hoger beroep strekt er mede toe fouten en omissies die in eerste aanleg zijn gemaakt, te herstellen. De eerste grief van verzoeksters, inhoudende dat zij ten onrechte niet als belanghebbenden zijn opgeroepen in de procedure eerste aanleg, behoeft daarmee bij gebrek aan belang geen verdere bespreking.
4.5
Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is onder meer het volgende gebleken. [belanghebbende] kampt al jaren met psychische problemen. Zij is verstandelijk beperkt en lijdt aan schizofrenie van het paranoïde type. In het verleden is zij opgenomen geweest in een psychiatrische inrichting. Zij had op dat moment veel schulden en verkwistte haar geld. Via haar psychiater is [belanghebbende] in contact gekomen met PLANgroep, een instantie die zich bezighoudt met schuldhulpverlening en budgetbeheer, die vanaf dat moment tegen betaling haar financiële zaken beheerde. PLANgroep heeft verweerster in 2010, toen [belanghebbende] bijna schuldenvrij was, gevraagd of zij de financiële zaken voor [belanghebbende] wilde gaan regelen, waarmee verweerster akkoord is gegaan. Deze situatie heeft uiteindelijk tot de (thans bestreden) beschikking geleid. Ter zitting in hoger beroep heeft verweerster verklaard dat zij [belanghebbende] € 60,- per week geeft plus leefgeld, dat er boodschappen voor haar worden gedaan en dat zij heeft geregeld dat [belanghebbende] dagelijks haar sigaren krijgt van haar begeleidster. Zelf gaat verweerster ongeveer 1 à 2 keer per maand bij [belanghebbende] langs. Verweerster heeft een bankafschrift van [belanghebbende] overgelegd waarop een bijschrijving van € 60,-, afkomstig van verweerster, te zien is.
Het hof overweegt dat in het licht van de gemotiveerde betwisting door verweerster, verzoeksters hun stelling dat verweerster misbruik maakt van de situatie en het geld dat is bestemd voor [belanghebbende] , voor zichzelf aanwendt, onvoldoende nader hebben onderbouwd. Zo stellen verzoeksters dat verweerster [belanghebbende] slechts € 5,- per week zou geven, maar dit blijkt nergens uit. Ook hun - door verweerster betwiste - stelling dat [belanghebbende] een aantal jaren geleden een bedrag van € 13.000,- op haar rekening zou hebben gehad, wordt niet met stukken of anderszins onderbouwd. Het bedelen door [belanghebbende] , waarover verzoeksters spreken, wordt weliswaar niet betwist door verweerster, maar laatstgenoemde stelt daar tegenover dat dit hoort bij het ziektebeeld van [belanghebbende] en niet het gevolg is van het financiële beheer van verweerster. Het hof acht deze verklaring voldoende toereikend. Het enkele feit dat [belanghebbende] in januari 2010, dus acht jaar geleden, over ruim € 3.000,- beschikte, zoals blijkt uit de stukken, vormt op zichzelf nog geen aanwijzing dat sprake is (geweest) van misbruik dan wel wanbeheer door verweerster. Ook overigens bevat het dossier daarvoor geen aanwijzingen. Nu verzoeksters hun stelling niet hebben onderbouwd en daarmee niet aan hun stelplicht hebben voldaan, ziet het hof geen aanleiding hen tot het bewijs van die stelling toe te laten. Aan hun bewijsaanbod zal daarom worden voorbij gegaan.
Gelet op het voorgaande is niet komen vast te staan dat verweerster niet geschikt is om het bewind te voeren over de goederen die [belanghebbende] (zullen) toebehoren. Dat verweerster niet geschikt zou zijn om het mentorschap over [belanghebbende] uit te oefenen, is door verzoeksters niet gesteld en ook anderszins niet gebleken. Het verzoek om de bestreden beschikking te vernietigen en verzoeksters tot bewindvoerder en mentor te benoemen, moet daarom als ongegrond worden afgewezen. Het verzoek om rekening en verantwoording is om dezelfde reden evenmin toewijsbaar, nog daargelaten dat een dergelijk verzoek buiten het bereik van artikel 843a Rv valt.
Het subsidiair verzochte moet eveneens bij gebrek aan grondslag worden afgewezen. Het hof heeft geen reden eraan te twijfelen dat verweerster haar verplichting op grond van artikel 1:436 lid 1 BW gestand zal doen. Tevens geldt dat verweerster ingevolge het bepaalde in artikel 1:445 BW jaarlijks ten overstaan van de kantonrechter rekening en verantwoording dient af te leggen van het door haar gevoerde beheer over het inkomen en vermogen van [belanghebbende] . Aldus is de controle op het beheer van de financiën van [belanghebbende] door verweerster voldoende gewaarborgd.
4.6
Verzoeksters en verweerster hebben over en weer verzocht de ander in de kosten van deze procedure te veroordelen. Gelet op de aard van deze procedure zal het hof dit verzoek afwijzen. De kosten van de procedure dienen te worden gecompenseerd.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen,
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. van Haeringen, mr. C.E. Buitendijk en
mr. W.K. van Duren, in tegenwoordigheid van mr. V.A.M. Willemsen als griffier, en is op
15 mei 2018in het openbaar uitgesproken.