ECLI:NL:GHAMS:2018:1784

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 mei 2018
Publicatiedatum
7 juni 2018
Zaaknummer
200.191.485/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Informatieverplichting pensioenfonds bij vrijwillige voortzetting van pensioenregeling voor arbeidsongeschikte werknemer

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid (Bpf Bouw) tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam. De zaak betreft de informatieverplichting van het pensioenfonds jegens een werknemer die volledig arbeidsongeschikt is en die verzoekt om vrijwillige voortzetting van zijn pensioenregeling, de aanvullingsregeling 55min. De werknemer, geboren in 1952, heeft zijn dienstverband op 16 januari 2012 beëindigd en is sindsdien arbeidsongeschikt. Hij heeft Bpf Bouw op 7 april 2013 telefonisch en later schriftelijk verzocht om zijn pensioenopbouw vrijwillig voort te zetten. Bpf Bouw heeft dit verzoek afgewezen, omdat het verzoek te laat was ingediend, buiten de termijn van negen maanden na beëindiging van de verplichte deelneming. De werknemer stelt echter dat Bpf Bouw hem niet voldoende heeft geïnformeerd over deze termijn, waardoor hij niet tijdig kon reageren. Het hof oordeelt dat Bpf Bouw inderdaad tekort is geschoten in zijn informatieverplichting, waardoor de termijnoverschrijding niet aan de werknemer kan worden tegengeworpen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, dat de werknemer in het gelijk heeft gesteld en hem het recht op vrijwillige voortzetting van de pensioenregeling toekent, ondanks de termijnoverschrijding. Bpf Bouw wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.191.485/01
zaaknummer rechtbank (Amsterdam) : 3873467 CV EXPL 15-4229
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 8 mei 2018
inzake
STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR DE BOUWNIJVERHEID,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
advocaat: mr. E. Lutjens te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. A.J.M. van der Borst te Etten-Leur.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Bpf Bouw en [geïntimeerde] genoemd.
Bpf Bouw is bij dagvaarding van 10 mei 2016 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam, hierna ‘de kantonrechter’, van 19 februari 2016, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen haar als gedaagde en [geïntimeerde] als eiser.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, tevens houdende wijziging van eis;
- akte van Bpf Bouw;
- antwoordakte van [geïntimeerde] .
Bpf Bouw heeft geconcludeerd, kort gezegd, dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vordering van [geïntimeerde] zal afwijzen, met – uitvoerbaar bij voorraad – beslissing over de proceskosten, met inbegrip van nakosten en wettelijke rente.
[geïntimeerde] heeft zijn eis gewijzigd zoals aan het slot van de memorie van antwoord vermeld en geconcludeerd, kort gezegd, dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, althans – het hof begrijpt: in geval van vernietiging van dat vonnis – zijn gewijzigde eis zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten.
[geïntimeerde] heeft bewijs van zijn stellingen aangeboden.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1, 1.1 tot en met 1.13, de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen.
Bpf Bouw klaagt in dit hoger beroep over de juistheid van het onder 1.4 vastgestelde feit. Het hof zal die klacht hierna, bij de beoordeling van het hoger beroep, voor zover daarvoor van belang, in zijn overwegingen betrekken.
Voor het overige bestaat over de juistheid van de door de kantonrechter vastgestelde feiten bestaat geen geschil, zodat in zoverre ook het hof daarvan zal uitgaan, met dien verstande dat het mede acht zal slaan op enkele andere, hierna te noemen, feiten die tussen partijen niet in geschil zijn.

3.Beoordeling

3.1.
Bpf Bouw is een bedrijfstakpensioenfonds in de zin van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 dat is belast met de uitvoering van de pensioenregelingen voor de sector bouwnijverheid. Als zodanig voert Bpf Bouw de ouderdomspensioenregeling voor die sector uit. Daarvan maakt deel uit een regeling uitsluitend bestemd voor deelnemers aan de pensioenregeling die op 1 januari 2005 jonger waren dan 55 jaar. Deze regeling, hierna ‘de aanvullingsregeling 55min’, kent aan zulke deelnemers onder voorwaarden een aanvulling toe op het door hen opgebouwde ouderdomspensioen. De aanvullingsregeling 55min is in 2006 in de plaats gekomen van een eerder bestaande vroegpensioenregeling, die de deelnemers de mogelijkheid gaf vóór het bereiken van de 65-jarige leeftijd uit te treden. Zij beoogt voor de in aanmerking komende deelnemers hetzelfde te bereiken, door hun vóór het bereiken van de 65-jarige leeftijd aanspraak te geven op een aanvullend pensioen.
3.2.
[geïntimeerde] , geboren [in] 1952, is tot 16 januari 2012 langjarig werkzaam geweest in de sector bouwnijverheid en heeft wettelijk verplicht deelgenomen aan de ouderdomspensioenregeling van Bpf Bouw, waaronder de aanvullingsregeling 55min. Met ingang van 16 januari 2012 is het dienstverband van [geïntimeerde] geëindigd, is hij volledig arbeidsongeschikt (80-100%) en is zijn pensioenopbouw bij Bpf Bouw – met uitzondering van de aanvullingsregeling 55min – gedeeltelijk voortgezet zónder de verplichting daarvoor premie te betalen. Het pensioenreglement van Bpf Bouw voorziet in een dergelijke gedeeltelijke, premievrije voortzetting van de pensioenopbouw in geval van arbeidsongeschiktheid van de deelnemer. [geïntimeerde] heeft van Bpf Bouw eens per jaar een uniform pensioenoverzicht ontvangen waarin, onder andere, zijn opgebouwde en zijn te bereiken ouderdomspensioen waren vermeld. Zulke jaarlijkse overzichten zijn hem zowel vóór als na het einde van zijn dienstverband toegestuurd.
3.3.
De beëindiging van het dienstverband van [geïntimeerde] heeft tot gevolg gehad dat hij vanaf 16 januari 2012 niet meer deelnam aan de aanvullingsregeling 55min. Het pensioenreglement van Bpf Bouw bepaalt in artikel 30, zeventiende lid, dat ten aanzien van de aanvullingsregeling 55min geen premievrije voortzetting plaatsvindt bij arbeidsongeschiktheid. Bpf Bouw heeft deze bepaling toegepast. Alleen als ten minste tot aan het bereiken van zijn 60-jarige leeftijd, dus tot 2 augustus 2012, voor hem premie zou zijn betaald, zou [geïntimeerde] aan de aanvullingsregeling 55min nog aanspraken hebben kunnen ontlenen. Het voorgaande is tot uiting gekomen in de [geïntimeerde] jaarlijks toegezonden uniforme pensioenoverzichten, zowel in een verlaging van het daarin vermelde bedrag van het ‘
te bereiken pensioen’ als uitdrukkelijk in de post ‘
voorwaardelijk pensioen aanvullingsregeling 55-’. De [geïntimeerde] in 2011 en 2012 toegezonden pensioenoverzichten, beide naar de stand van zaken per 31 december van het voorafgaande jaar, vermelden bij laatstgenoemde post bedragen van respectievelijk € 7.748,60 en € 7.908,01. De hem in de daaropvolgende jaren toegezonden pensioenoverzichten vermelden bij dezelfde post € 0,- en de mededeling: ‘
Het voorwaardelijk pensioen ontvangt u alleen als u voldoet aan de voorwaarden. U voldoet niet aan alle voorwaarden.’ In de post ‘
te bereiken pensioen’ is geen rekening meer gehouden met een voorwaardelijk pensioen, als gevolg waarvan het bij die post vermelde bedrag na 2012 meer dan gehalveerd is.
3.4.
Artikel 27, eerste en derde lid, van het pensioenreglement van Bpf Bouw bepaalt, voor zover van belang, dat in geval van beëindiging van de verplichte deelneming anders dan door overlijden of door het bereiken van de pensioendatum, het bestuur van Bpf Bouw de gewezen deelnemer op diens verzoek kan toestaan de deelneming direct aansluitend vrijwillig voort te zetten voor een periode van maximaal drie jaar. Als de verplichte deelneming eindigt op of na 1 januari 2011, dient het verzoek tot vrijwillige voortzetting binnen negen maanden na de beëindiging van de verplichte deelneming schriftelijk bij het bestuur te zijn gedaan. De mogelijkheid van vrijwillige voortzetting op grond van artikel 27 van het pensioenreglement van Bpf Bouw geldt ook voor de deelneming aan de aanvullingsregeling 55min. Bij vrijwillige voortzetting komt de daarvoor verschuldigde premie op grond van artikel 22, tweede lid, van het pensioenreglement van Bpf Bouw geheel voor rekening van de deelnemer die hiervoor kiest.
3.5.
[geïntimeerde] heeft Bpf Bouw op 7 april 2013 telefonisch meegedeeld zijn pensioenopbouw vrijwillig te willen voortzetten, daarmee – gelet op de onder 3.2 genoemde premievrije verdere pensioenopbouw – kennelijk doelend op de aanvullingsregeling 55min. Bij brief van 12 augustus 2013 van zijn toenmalige gemachtigde heeft hij dat verzoek herhaald. Bpf Bouw heeft de desbetreffende verzoeken bij brieven van respectievelijk 22 juli 2013 en 27 november 2013 afgewezen en daarbij gewezen op de termijn van negen maanden na de beëindiging van de verplichte deelneming, waarbinnen het verzoek tot vrijwillige voortzetting had moeten zijn gedaan en die [geïntimeerde] had overschreden. Het verzoek van [geïntimeerde] bij de genoemde brief van 12 augustus 2013 om deze termijnoverschrijding buiten beschouwing te laten, is niet ingewilligd.
3.6.
Tegen de achtergrond van de hierboven weergegeven, tussen partijen vaststaande feiten vordert [geïntimeerde] – thans primair – een verklaring voor recht dat hij jegens Bpf Bouw aanspraak heeft op vrijwillige voortzetting van de voor hem geldende pensioenregeling vanaf 16 januari 2012 tot de daarvoor ingevolge het pensioenreglement van Bpf Bouw geldende datum. Subsidiair, na wijziging van zijn eis in hoger beroep, vordert hij eenzelfde verklaring voor recht met de toevoeging dat hij de genoemde aanspraak heeft tegen betaling van de voor vrijwillige voortzetting verschuldigde premie. [geïntimeerde] beroept zich op artikel 27 van het pensioenreglement van Bpf Bouw en op de omstandigheid dat, volgens [geïntimeerde] , Bpf Bouw de daarin bepaalde termijn van negen maanden voor het doen van een verzoek tot vrijwillige voortzetting niet afdoende onder zijn aandacht heeft gebracht, in strijd met een daartoe strekkende informatieverplichting van Bpf Bouw, zodat de overschrijding van die termijn hem niet kan worden tegengeworpen.
3.7.
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter [geïntimeerde] gevolgd en de primair gevorderde verklaring voor recht gegeven. Tegen deze beslissing en de overwegingen waarop zij berust, komt Bpf Bouw met acht ongenummerde grieven op. De grieven lenen zich voor een gezamenlijke bespreking. Zij stellen achtereenvolgens aan de orde (i) of op Bpf Bouw jegens [geïntimeerde] een informatieverplichting rustte met betrekking tot de mogelijkheid van vrijwillige voortzetting van de aanvullingsregeling 55min, (ii) of Bpf Bouw die verplichting, als het bestaan daarvan zou worden aangenomen, is nagekomen en (iii) of de door [geïntimeerde] gestelde niet-nakoming ertoe moet leiden dat laatstgenoemde alsnog een recht op vrijwillige voortzetting van de aanvullingsregeling 55min toekomt. Het hof overweegt over een en ander als volgt.
3.8.
De onder 3.2 genoemde beëindiging van het dienstverband van [geïntimeerde] heeft het einde van diens deelneming aan de aanvullingsregeling 55min tot gevolg gehad. Bpf Bouw heeft niet betwist dat [geïntimeerde] op grond van het bepaalde in artikel 27, eerste en derde lid, van het pensioenreglement van Bpf Bouw het recht had vrijwillige voortzetting van de aanvullingsregeling 55min te verzoeken, mits hij daarom binnen negen maanden na de beëindiging van zijn dienstverband en, hiermee, de beëindiging van de verplichte deelneming aan de pensioenregeling van Bpf Bouw zou hebben verzocht. Niet betwist is verder dat de mogelijkheid van vrijwillige voortzetting waarin artikel 27 van het pensioenreglement voorziet, geldt voor ‘
de gewezen deelnemer’ van wie de verplichte deelneming anders dan door overlijden of door het bereiken van de pensioendatum is geëindigd, zoals het eerste lid van dat artikel bepaalt. Hiermee staat vast dat [geïntimeerde] , van wie de verplichte deelneming niet door zijn overlijden of door het bereiken van de pensioendatum is geëindigd, in verband met de aanvullingsregeling 55min als ‘gewezen deelnemer’ in de zin van het pensioenreglement van Bpf Bouw moet worden aangemerkt. Dit strookt bovendien niet alleen met de uitleg die naar objectieve maatstaven in verband met de aanvullingsregeling 55min aan het begrip ‘gewezen deelnemer’ in de zin van het pensioenreglement moet worden gegeven, gelet op de bewoordingen van artikel 27, eerste lid, gelezen in het licht van de gehele tekst van dat reglement, maar ook met de stelling van Bpf Bouw – wat daarvan verder ook zij – dat [geïntimeerde] een zogenoemde ‘stopbrief’ gedateerd april 2012 is toegezonden waarin hem, onder andere, op de mogelijkheid van vrijwillige voortzetting van de ontbrekende pensioenopbouw voor eigen rekening is gewezen. Voor een dergelijke mededeling zou geen grond hebben bestaan als [geïntimeerde] in verband met de aanvullingsregeling 55min níet als ‘gewezen deelnemer’ zou moeten worden aangemerkt.
3.9.
De omstandigheid dat [geïntimeerde] in verband met de aanvullingsregeling 55min als ‘gewezen deelnemer’ heeft te gelden, brengt, nu die regeling deel uitmaakt van de pensioenregeling van Bpf Bouw, de toepasselijkheid mee van artikel 29, vijfde lid, van het pensioenreglement van Bpf Bouw. Volgens deze bepaling, voor zover van belang, moet Bpf Bouw aan de gewezen deelnemer na het einde van zijn deelneming een opgave van zijn opgebouwde pensioenaanspraken verstrekken en ontvangt de gewezen deelnemer tevens ‘
informatie over de toeslagverlening, en alle overige informatie die de Pensioenwet of daarop berustende wet- en regelgeving voorschrijft’. Bij dit laatste is in het bijzonder van belang artikel 39, eerste lid, aanhef en onder c, Pensioenwet, dat luidt: ‘
De pensioenuitvoerder verstrekt de deelnemer bij beëindiging van de deelneming: (…) informatie die voor de deelnemer specifiek in het kader van de beëindiging relevant is’, terwijl artikel 6, aanhef en onder c, Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling – ook zoals geldend op 16 januari 2012 – luidt: ‘
De uitvoerder verstrekt de deelnemer bij beëindiging van de deelneming informatie over: (…) de consequenties van arbeidsongeschiktheid’.
3.10.
Gelet op de beëindiging van zijn deelneming aan de aanvullingsregeling 55min en de voor Bpf Bouw kenbare relevantie voor [geïntimeerde] van de mogelijkheid van vrijwillige voortzetting daarvan, volgt uit de hierboven aangehaalde bepalingen dat Bpf Bouw de verplichting had [geïntimeerde] te informeren over de mogelijkheid van vrijwillige voortzetting van de aanvullingsregeling 55min op grond van artikel 27 van het pensioenreglement. Daarbij diende Bpf Bouw zich de betrokken persoonlijke en financiële belangen van [geïntimeerde] aan te trekken. Dit brengt mee dat de informatieverplichting van Bpf Bouw mede een verplichting heeft ingehouden om [geïntimeerde] te informeren dat een verzoek zijnerzijds tot vrijwillige voortzetting van de aanvullingsregeling 55min – ingevolge artikel 27, derde lid, van het pensioenreglement – schriftelijk diende te worden gedaan binnen negen maanden na de beëindiging van de verplichte deelneming, op straffe van verval van de mogelijkheid daartoe.
3.11.
Opmerking verdient nog dat als zou worden aangenomen dat artikel 39, eerste lid, aanhef en onder c, Pensioenwet níet een informatieverplichting zoals hierboven omschreven op Bpf Bouw legde, omdat de pensioenopbouw van [geïntimeerde] bij Bpf Bouw met uitzondering van de aanvullingsregeling 55min gedeeltelijk – premievrij – is voortgezet en [geïntimeerde] in zoverre deelnemer aan de pensioenregeling van Bpf Bouw is gebleven, een identieke informatieverplichting volgde uit de zorgplicht die Bpf Bouw jegens [geïntimeerde] diende te betrachten. Deze verplichting vloeide alsdan voort uit het ook aan artikel 39 Pensioenwet ten grondslag liggende uitgangspunt dat uitvoerders van pensioenregelingen gehouden zijn deelnemers inzicht te verschaffen in de gevolgen voor hun pensioenpositie van het vervallen van een voor hen bestaande regeling, opdat de deelnemers zo nodig zelf een vervangende voorziening kunnen treffen, zoals – in het voorliggende geval – door gebruik te maken van de mogelijkheid van vrijwillige voortzetting. Ook hierbij waren de betrokken, voor Bpf Bouw kenbare persoonlijke en financiële belangen van [geïntimeerde] van belang.
3.12.
Anders dan Bpf Bouw betoogt, is door de onder 3.8 genoemde, aan [geïntimeerde] geadresseerde ‘stopbrief’ gedateerd april 2012 niet aan de informatieverplichting van Bpf Bouw voldaan. Die brief wijst weliswaar op de mogelijkheid om ‘
voor eigen rekening de ontbrekende pensioenopbouw bij bpfBOUW voort te zetten’ en vermeldt daarbij dat de voorwaarden voor premievrije pensioenopbouw en vrijwillige voortzetting tijdens arbeidsongeschiktheid te lezen zijn in de brochure ‘
Arbeidsongeschikt’ die de deelnemer door middel van het internet kan raadplegen of telefonisch kan aanvragen, maar de ‘stopbrief’ laat de termijn van negen maanden waarbinnen om vrijwillige voortzetting moet worden verzocht en het vervallen van de desbetreffende mogelijkheid bij niet-achtneming van die termijn, geheel ongenoemd. Om déze informatie gaat het in dit geval juist. Nu die informatie ontbreekt, kan in het midden blijven of de bedoelde brief [geïntimeerde] heeft bereikt, zoals Bpf Bouw stelt en [geïntimeerde] betwist. Weliswaar vermelden de brochure ‘
Arbeidsongeschikt’ (op bladzijde 8) en een bijlage bij het in 2012 vóór het verstrijken van de voor hem geldende termijn aan [geïntimeerde] toegezonden uniforme pensioenoverzicht (op bladzijde 19) de termijn van negen maanden voor het aanvragen van vrijwillige voortzetting wel, maar dusdanig ondergeschikt aan en verhuld door andere informatie en zonder te vermelden dat de niet-inachtneming van die termijn het vervallen van de mogelijkheid van vrijwillige voortzetting tot gevolg heeft, dat Bpf Bouw ook door de verwijzing naar die brochure en de toezending van dat pensioenoverzicht aan [geïntimeerde] niet aan de hiervoor bedoelde informatieverplichting heeft voldaan, wat er van een en ander verder ook zij.
3.13.
De niet-nakoming van de informatieverplichting met betrekking tot de mogelijkheid van vrijwillige voortzetting van de aanvullingsregeling 55min leidt ertoe dat Bpf Bouw de overschrijding van de termijn van negen maanden voor het doen van een verzoek tot vrijwillige voortzetting, niet aan [geïntimeerde] kan tegenwerpen. Hiertoe is het volgende bepalend. Op de eerste plaats heeft Bpf Bouw door de genoemde niet-nakoming [geïntimeerde] de kans onthouden zelf een vervangende voorziening te treffen voor de beëindigde verplichte deelneming aan de aanvullingsregeling 55min, in het bijzonder door gebruik te maken van de mogelijkheid van vrijwillige voortzetting daarvan. Op de tweede plaats staat buiten kijf – naar volgt uit hetgeen de kantonrechter, in hoger beroep onbestreden, in rechtsoverweging 9 van het aangevallen vonnis heeft overwogen – dat Bpf Bouw [geïntimeerde] zou hebben toegestaan de deelneming aan de aanvullingsregeling 55min vrijwillig voort te zetten als deze daarom binnen de voor hem geldende termijn zou hebben verzocht. Op de derde plaats heeft de beëindiging van de aanvullingsregeling 55min zónder vrijwillige voortzetting daarvan draconische gevolgen voor de pensioenopbouw van [geïntimeerde] , aangezien hij in dat geval geen recht heeft op een voorwaardelijk pensioen op grond van de aanvullingsregeling 55min en zijn te bereiken ouderdomspensioen alsdan met het bedrag van dat voorwaardelijke pensioen – in vergelijking met het uniforme pensioenoverzicht uit 2012 feitelijk met meer dan de helft – wordt verlaagd, terwijl uit niets blijkt dat [geïntimeerde] binnen de voor hem geldende termijn zich ervan bewust is geweest dat hij die gevolgen kon ecarteren door het aanvragen van vrijwillige voortzetting voor de duur van nauwelijks meer dan een half jaar (tot aan het bereiken van de 60-jarige leeftijd).
3.14.
Onder bovenbeschreven omstandigheden, tezamen en in onderlinge samenhang beschouwd, is het beroep van Bpf Bouw op de overschrijding van de termijn van negen maanden door [geïntimeerde] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, zoals ook de kantonrechter heeft geoordeeld. Noch het doel van de aanvullingsregeling 55min – het mogelijk maken van uittreding vóór de 65-jarige leeftijd –, noch de oplettendheid die volgens Bpf Bouw bij het eindigen van zijn dienstverband van [geïntimeerde] zelf mocht worden verwacht, noch het belang bij behoud van draagvlak voor de aanvullingsregeling 55min binnen de sector bouwnijverheid, noch hetgeen Bpf Bouw voor het overige heeft aangevoerd, rechtvaardigt een andersluidend oordeel. Dit brengt mee dat [geïntimeerde] jegens Bpf Bouw aanspraak heeft op vrijwillige voortzetting van de aanvullingsregeling 55min voor eigen rekening vanaf 16 januari 2012, ongeacht de overschrijding van de voorgeschreven termijn voor het doen van een verzoek daartoe. De bij het bestreden vonnis gegeven verklaring voor recht, waarmee deze aanspraak is erkend, wordt daarom in stand gelaten, mede in aanmerking genomen dat tussen partijen geen geschil bestaat over de vrijwillige voortzetting van de voor [geïntimeerde] geldende pensioenregeling bij Bpf Bouw – ook – voor het overige, welke verdere voortzetting in de gegeven verklaring voor recht is begrepen.
3.15.
De slotsom uit het bovenstaande is dat de grieven niet tot de vernietiging van het bestreden vonnis kunnen leiden en dat dat vonnis dus zal worden bekrachtigd. Geen grond is aanwezig om aan de gegeven verklaring voor recht de voorwaarde te verbinden dat [geïntimeerde] de voor vrijwillige voortzetting – van de aanvullingsregeling 55min – verschuldigde premie aan Bpf Bouw betaalt, zoals Bpf Bouw bij de memorie van grieven heeft verzocht, aangezien [geïntimeerde] zich onomwonden tot betaling van die premie bereid heeft verklaard en, mede hierom, niet valt in te zien dat Bpf Bouw bij oplegging van de genoemde voorwaarde voldoende belang heeft. Als de in het ongelijk gestelde partij zal Bpf Bouw worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Bpf Bouw in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 314,- aan verschotten en € 1.341,- voor salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.H.F.M. Cortenraad, R.J.F. Thiessen en H.M.M. Steenberghe en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2018.