3.subsidiair:hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 juni 2017 tot en met 2 juli 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een auto (Nissan Qashqai, kenteken [kenteken] ) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door diefstal, in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt dan de rechtbank.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De raadsman heeft betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van de verdachte. Hij heeft daartoe aangevoerd dat: (i) het staande houden van de verdachte op 2 juli 2017 onrechtmatig was, omdat het enkele uit de bosjes komen rennen geen redelijke verdenking oplevert en (ii) door één of meer politieambtenaren de verklaring van [ooggetuige] , ooggetuige van de ramkraak op 2 juli 2017, wat betreft het door haar opgegeven signalement van de daders, doelbewust en met boos opzet onjuist is weergegeven in een proces-verbaal van bevindingen. Aan de weergave van het door haar opgegeven signalement is een door haar níet genoemd punt toegevoegd, waaraan de staande gehouden verdachte voldeed. Van een slordigheid kan daarbij volgens de raadsman geen sprake zijn. Hij stelt daarom dat opzettelijk valselijk op ambtsbelofte proces-verbaal is opgemaakt. Daarmee is volgens de raadsman voldaan aan de door de Hoge Raad in zijn rechtspraak geformuleerde maatstaf voor niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie.
Het hof overweegt als volgt.
Ad (i) Uit het proces-verbaal van bevindingen van de politieambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (doorgenummerde p. 44-45) volgt dat zij op 2 juli 2017 om 04:53 uur, dus diep in de nacht, rijdend in hun opvallende politievoertuig de melding kregen van een ramkraak bij het filiaal van Pearle op het Mosveld te Amsterdam, waarbij de daders zouden zijn weggegaan in de richting van de Wingerdweg te Amsterdam. Deze politieambtenaren hebben zich onmiddellijk richting de Wingerdweg begeven. Om ongeveer 05:00 uur zagen zij op ongeveer twintig meter bij hen vandaan een man uit de bosjes rennen richting de Wingerdweg. Zij zagen dat deze man, toen hij hen zag, naar hen toe kwam lopen en aan hen vroeg “Is er iets gebeurd?”. De politieambtenaren hebben de verdachte vervolgens in verband met vorenstaande melding staande gehouden en hem gevraagd zich te identificeren. In aanmerking genomen dat het rond genoemd tijdstip erg rustig is op straat, konden de politieambtenaren de verdachte, nu hij uit de bosjes kwam rennen nabij de plaats waarheen de daders van een kort tevoren gepleegde ramkraak waren gevlucht en zich vervolgens opmerkelijk gedroeg in de zin dat hij een bijzondere aandacht bleek te hebben voor de politieambtenaren, in redelijkheid aanmerken als verdachte van betrokkenheid bij die ramkraak. Van onrechtmatig staande houden is dan ook geen sprake.
Ad (ii) Het proces-verbaal van bevindingen van 2 juli 2017, op ambtsbelofte opgemaakt door de politieambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] (doorgenummerde p. 31-32), houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
‘Op 2 juli 2017 omstreeks 04.52 uur kwam bij het winkelcentrum Mosveld te Amsterdam een man met versnelde pas in onze richting gelopen. Ik, verbalisant [verbalisant 4] , hoorde de man zeggen dat er zojuist twee mannen en een donkerkleurige auto waren weggereden. De man maakte ons duidelijk dat we hem moesten volgen. Wij zagen dat de man richting de winkel van Pearle rende. Wij zagen dat de pui van de Pearle volledig was vernield. Ik, verbalisant [verbalisant 3] , heb direct aan de meldkamer doorgegeven dat er zojuist een ramkraak had plaatsgevonden en dat hierbij twee jongens waren weggerend en een donkerkleurig voertuig was weggereden. Ik, verbalisant [verbalisant 3] , zag dat boven de vestiging van Pearle een man en een vrouw op het balkon stonden. Ik vroeg hen direct of zij wat gezien hadden. Ik, verbalisant [verbalisant 3] , hoorde de vrouw verklaren dat er zojuist een donkerkleurig voertuig met de achterkant tegen de pui aan was gereden van de Pearle. Mevrouw verklaarde dat ze zag dat het voertuig nogmaals tegen de pui aanreed, waarna het voertuig vertrok in de richting van de Wingerdweg te Amsterdam. Mevrouw zag vervolgens twee mannen uit de vestiging van de Pearle komen rennen. Ik, verbalisant [verbalisant 3] , vroeg aan de mevrouw of zij een signalement kon geven van deze twee personen. Hierop hoorde ik haar zeggen dat de twee personen donker gekleed waren en dat beide personen een hoody droegen. Tevens hoorde ik haar zeggen dat een persoon een donkere broek droeg met rode strepen. Ook zei zij dat een van deze personen een grijs vest droeg. Deze informatie heb ik, verbalisant [verbalisant 3] , direct gedeeld met de meldkamer en de collega’s in de buurt van de plaats delict. Later heb ik, verbalisant [verbalisant 3] , een volledige getuigenverklaring opgenomen van deze mevrouw, zij bleek te zijn: [ooggetuige] .’
Het hiervoor onder ad (i) genoemde proces-verbaal (doorgenummerde p. 44-45) houdt voorts in, dat nadat de verdachte was staande gehouden, politieambtenaar [verbalisant 2] via de portofoon heeft gehoord dat een van de verdachten een zwarte broek met rode strepen droeg en een
hoody, en dat zij, politieambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 1] , zagen dat de verdachte ook een zwarte broek met rode strepen en een
hoodydroeg, waarna de verdachte door hen is aangehouden.
Het proces-verbaal van bevindingen van 27 juli 2017 (doorgenummerde p. 156-157), opgemaakt door politieambtenaar [verbalisant 5] , houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
‘Op 27 juli 2017 belde ik met [ooggetuige] . Ik vertelde dat ik onderzoek deed naar de ramkraak op de Pearle en vroeg haar of zij nog eenmaal precies kon vertellen wat zij had gezien die nacht.
Ik schrok me helemaal kapot. Van schrik kon ik bijna niets meer zeggen. Mijn vriend heeft meteen de politie gebeld. Terwijl wij naar het balkon renden zag ik de auto wegrijden richting de Wingerdweg. We keken over de reling van het balkon en toen kwamen twee jongens, die ik naast de auto had zien staan, de winkel uitgerend. De twee rennende mannen hadden donkere kleding aan en droegen allebei donkere capuchon truien. Ik, [verbalisant 5] , vroeg de getuige of zij weet welke broeken de verdachten aan hadden. Ik hoorde de getuige zeggen: “Ik denk dat ik weet waar u naar toe wil”. Hierop vroeg ik wat ze bedoelde en hoorde haar zeggen: “Of er een broek met rode strepen bij was?”. Ik vroeg haar hoe zij daar bij kwam en ik hoorde haar zeggen: “Nou, de politie was er heel snel en had de chauffeur geloof ik gepakt. Ik sprak met een agent en zei hem dat ze donkere kleding aanhadden. De agent vroeg mij toen: Met rode strepen op de pijp zegt u? Ik dacht toen, dat heb ik toch niet gezegd?, en ik heb de agent geantwoord dat ik geen idee had. Ik heb donkere kleding gezien, maar die streep kan ik mij niet specifiek herinneren”.’
De rechtbank is (naar het zich laat aanzien in lijn met de officier van justitie, die, zonder nadere uit het proces-verbaal van de terechtzitting blijkende motivering, in reactie op een soortgelijk verweer als onder (ii), heeft erkend dat de politie vormen heeft verzuimd in het voorbereidend onderzoek) er vanuit gegaan dat de betreffende politieambtenaar [verbalisant 3] de verklaring niet juist heeft weergegeven door details aan het signalement toe te voegen die de getuige niet heeft gegeven, doch waaraan de op dat moment reeds aangehouden verdachte wel voldeed. De rechtbank heeft deze onjuiste verbalisering ernstig genoemd, maar daaraan niet de door de verdediging bepleite conclusie verbonden, mede omdat het in eerste aanleg gevoerde verweer niet voldeed aan de daaraan te stellen eisen.
Het hof wenste in hoger beroep ambtshalve nader geïnformeerd te worden. Vanwege de betekenis die in alle fasen van het strafproces wordt toegekend aan de inhoud van door politieambtenaren opgemaakte processen-verbaal, zou naar het oordeel van het hof sprake zijn van een zéér ongelukkige onjuistheid, te meer nu het zou gaan om een onjuiste aanvulling die voor het bewijs van de betrokkenheid van de verdachte bij het strafbare feit van wezenlijke betekenis zou kunnen zijn geweest.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal – mede naar aanleiding van een hem voorafgaand aan de terechtzitting gedaan verzoek het hof nader te informeren – op vragen van het hof geantwoord, dat door de officier van justitie met het betrokken politieteam is besproken hoe het is kunnen gebeuren dat politieambtenaar [verbalisant 3] op 2 juli 2017 heeft geverbaliseerd dat de getuige [ooggetuige] heeft gesproken over een donkere broek met rode strepen, terwijl zij op 27 juli 2017 heeft aangegeven dit niet te hebben gezegd. Uit die bespreking is, aldus de advocaat-generaal, naar voren is gekomen dat dit is gebeurd als gevolg van de hectiek van het moment en dat niet meer te achterhalen is hoe en van wie politieambtenaar [verbalisant 3] de informatie betreffende de rode strepen heeft verkregen en hoe het is gekomen dat hij dit heeft opgeschreven als afkomstig uit de mond van de getuige [ooggetuige] .
In het licht van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de voormelde processen-verbaal in onderlinge samenhang beschouwd, de indruk wekken dat de getuige [ooggetuige] niet heeft gezegd dat één van de door haar geziene daders een donkere broek met rode strepen droeg. Dat dit onderdeel van het signalement door politieambtenaar [verbalisant 3] doelbewust onjuist is toegevoegd aan de weergave van hetgeen de getuige [ooggetuige] heeft gezegd, acht het hof echter niet aannemelijk. In het licht van de door de advocaat-generaal gegeven nadere toelichting, ziet het hof geen aanknopingspunt dat zo stevig is dat het de zware door de raadsman geuite beschuldiging aan het adres van de betrokken politieambtena(a)r(en) kan dragen. Het hof acht, bij gebreke van aanwijzingen die in een andere richting wijzen, aannemelijk dat de hectiek van het moment ertoe heeft geleid dat de verklaring van de getuige [ooggetuige] mogelijk deels onjuist is weergegeven. Het hof benadrukt dat dit punt naar zijn oordeel terecht onderwerp van bespreking geweest tussen de officier van justitie en het betrokken politieteam, gelet op hetgeen het hof hiervoor heeft opgemerkt over het belang van een juiste verslaglegging door politieambtenaren.
Nu niet aannemelijk is geworden dat doelbewust enige onjuistheid in het proces-verbaal van de politieambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] is opgenomen, en de verdachte ook overigens niet in en=ig belang is geschaad, faalt dit onderdeel van het verweer bij gebrek aan feitelijke grondslag.
Het verweer wordt mitsdien in beide onderdelen verworpen.
Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte voor beide ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft hij subsidiair betoogd dat de gedragingen van de bestuurder van de auto van onvoldoende gewicht zijn om van medeplegen te kunnen spreken.
Het hof verwerpt de verweren en overweegt als volgt.
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof vast dat:
ten aanzien van de ramkraak op 2 juli 2017
- op 2 juli 2017 kort voor vijf uur ’s nachts met behulp van de Nissan Qashqai, waarvoor het kenteken [kenteken] is afgegeven, een ramkraak heeft plaatsgevonden op een filiaal van Pearle opticiens aan het [adres 2] te Amsterdam-Noord, waarbij met deze auto tegen de pui van dit filiaal is gereden, waardoor een opening werd geforceerd;
- voormelde auto is vervolgens weggereden, waarna twee mannen op een scooter zijn gearriveerd die het filiaal binnen zijn gestapt en na ongeveer twee minuten naar buiten zijn gekomen en op de scooter zijn weggereden;
- er ongeveer 65 zonnebrillen zijn buitgemaakt met een waarde van ongeveer € 9.000,-;
- de verdachte op 2 juli 2017 kort na deze ramkraak is aangehouden, niet ver van de plaats delict, in de richting waarheen een getuige de bij de ramkraak gebruikte auto heeft zien wegrijden, en nog dichterbij de daarbij gebruikte auto;
- de verdachte bij zijn aanhouding, op de vraag wat hij in de bosjes aan het doen was waaruit politieambtenaren hem hadden zien komen rennen, verklaarde dat hij toen en daar ‘gewoon aan het hardlopen’ was (doorgenummerde p. 44);
- de verdachte bij zijn aanhouding een zwarte broek met rode strepen en een
hoody(naar het hof begrijpt: een kledingstuk voorzien van een capuchon) droeg;
- in de bosjes van waaruit de verdachte is komen rennen een zwarte jas met blauwe accenten is aangetroffen, waarop celmateriaal is veiliggesteld met daarin DNA-materiaal dat (met een maximale zeldzaamheid) matcht met het DNA-profiel van de verdachte;
- de telefoon van de verdachte bij twee contacten op 2 juli 2017 om 04:28 uur en om 04:37 uur een zendmast heeft aangestraald nabij de plaats delict;
en ten aanzien van de poging tot inbraak op 16 juni 2017
- op 16 juni 2017 omstreeks half vijf ’s nachts een poging tot diefstal door middel van braak heeft plaatsgevonden bij het filiaal van Dirk van de Broek aan de [adres 3] te Amsterdam-Noord, waarbij de Nissan Qashqai, voorzien van het kenteken [kenteken] , bij dat filiaal is aangekomen, waarna twee personen te voet arriveerden. Deze personen hebben een moker en een koevoet uit de Nissan gepakt, en hebben zich met behulp daarvan de toegang tot de supermarkt geforceerd. In de supermarkt probeerden zij (tevergeefs) het schap met sigaretten te forceren;
- terwijl deze personen in de supermarkt waren, de bestuurder van de Nissan kort is uitgestapt, waarbij te zien was dat hij kleding droeg die – wat het samenstel van kledingstukken betreft – grote gelijkenis vertoonde met de kleding die in beslag is genomen bij het onderzoek naar de voormelde ramkraak op 2 juli 2017: zo waren de grijze capuchon en de broek die de uitgestapte bestuurder droeg gelijkend op het capuchonvest en de trainingsbroek die de verdachte droeg bij zijn aanhouding op 2 juli 2017 en vertoonde de jas die de uitgestapte bestuurder droeg grote gelijkenis met de voormelde op 2 juli 2017 in de bosjes aangetroffen jas. Opmerking verdient daarbij dat het hof, anders dan de raadsman, geen aanleiding ziet tot twijfel aan de desbetreffende waarneming van politieambtenaar [verbalisant 5] ;
- de voormelde personen rond 04:25 uur uit de supermarkt zijn gekomen en hun inbrekerswerktuigen op de achterbank van de auto hebben gelegd, waarna zij zijn weggerend en waarna ook de bestuurder van de Nissan met die auto is weggereden;
- de telefoon van de verdachte bij vijf contacten op 16 juni 2017 om 04:15 uur, 04:21 uur, 04:31 uur, 04:32 uur en om 04:34 uur een zendmast heeft aangestraald in de zeer directe omgeving van de plaats delict.
Het hof acht de voormelde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, redengevend voor het bewijs van het feit dat de verdachte als bestuurder van de Nissan heeft gefungeerd bij zowel de onder 2 ten laste gelegde poging tot diefstal met braak op 16 juni 2017 als bij de onder 1 ten laste gelegde ramkraak op 2 juli 2017. De verdachte heeft, hoewel dat in het licht van het vorenstaande op zijn weg lag, geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring gegeven. De verklaring van de verdachte bij zijn staandehouding op 2 juli 2017 dat hij ‘gewoon aan het hardlopen’ was, acht het hof niet aannemelijk, reeds omdat dit niet goed te rijmen is met het uit de bosjes komen rennen met (naar het hof aanneemt:) achterlating van een jas, nog daargelaten het bijzondere tijdstip van deze gestelde sportieve exercitie.
Naar het oordeel van het hof is het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen als hierna vermeld. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm, bij beide misdrijven sprake is geweest van de gecoördineerde uitvoering van een plan dat vooraf tussen de bij die uitvoering klaarblijkelijk bewust en nauw samenwerkende daders is gesmeed. Bij beide misdrijven was de bijdrage van de verdachte (het optreden als bestuurder van het voertuig waarmee op 2 juli 2017 de pui is geramd en waarmee op 16 juni 2017 de inbrekerswerktuigen op de plaats delict werden gebracht en na het feit direct werden afgevoerd, terwijl de verdachte tijdens dat misdrijf buiten de supermarkt op de uitkijk stond) naar het oordeel van het hof een zodanig wezenlijke dat hij als medepleger moet worden aangemerkt.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
De raadsman heeft vrijspraak bepleit en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Niet kan met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat de verdachte het voertuig op 16 juni 2017 omstreeks 04:22 uur heeft bestuurd. Als hij wel op dat moment als bestuurder zou worden aangemerkt, staat daarmee nog niet vast dat hij en de zijnen de auto hebben weggenomen; het tijdsverloop vanaf het moment van de diefstal is daarvoor te groot.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt als volgt.
Uit de aangifte van de diefstal blijkt dat de Nissan Qashqai met kenteken [kenteken] op 15 juni 2017 omstreeks 23:30 uur door de rechtmatige gebruiker is geparkeerd aan de Leeuwarderweg te Amsterdam-Noord. Uit hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot het onder 1 en 2 ten laste gelegde volgt dat de verdachte deze auto op 16 juni 2016 omstreeks 04:22 uur heeft bestuurd in de context van het medeplegen van een poging tot inbraak bij een filiaal van Dirk van den Broek aan de [adres 3] te Amsterdam-Noord, waarbij het kenteken van dit voertuig door een getuige is genoteerd. Hieruit volgt dat tussen het moment waarop de diefstal van de auto heeft plaatsgevonden en het moment waarop de verdachte deze auto als bestuurder heeft gebruikt bij een poging tot inbraak, maximaal vijf uren zijn verstreken. Bij gebreke van enig solide aanknopingspunt voor de veronderstelling dat een ander dan de verdachte deze auto heeft gestolen, acht het hof voormelde feiten en omstandigheden redengevend voor het bewijs dat de verdachte dit heeft gedaan. Nu de verdachte geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven, komt het hof tot het oordeel dat het onder 3 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen als na te melden.
Het voorwaardelijk verzoek van de raadsman
Nu het hof het NFI-rapport van 10 april 2018 niet in voor de verdachte belastende zin gebruikt, constateert het hof dat de door de raadsman aan zijn ter terechtzitting in hoger beroep gedane verzoek tot heropening van het onderzoek verbonden voorwaarde, niet is vervuld.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:hij op 2 juli 2017 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een filiaal van Pearle opticiens (vestiging: [adres 2] ) heeft weggenomen ongeveer 65 zonnebrillen toebehorend aan Pearle opticiens, waarbij hij en zijn mededaders zich de toegang tot voornoemd filiaal hebben verschaft en die weg te nemen zonnebrillen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak op de voorpui van voornoemd filiaal, immers heeft hij meermalen met een auto op voornoemde voorpui ingereden;
2:hij op 16 juni 2017 te Amsterdam, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een filiaal van supermarkt Dirk van den Broek (vestiging [adres 3] ) weg te nemen sigaretten toebehorend aan voornoemde supermarkt, zich daarbij de toegang tot die supermarkt te verschaffen en die weg te nemen sigaretten onder hun bereik te brengen door middel van braak op een toegangsdeur en een rolluik van voornoemd filiaal, opzettelijk met zijn mededaders naar voornoemde supermarkt is toegegaan, waarna zijn mededaders:
- meermalen met een moker op voornoemde deur hebben geslagen en
- meermalen tegen voornoemde deur hebben getrapt ten gevolge waarvan een gat is ontstaan in de toegangsdeur en
- meermalen geweld hebben uitgeoefend op een rolluik in voornoemd filiaal;