ECLI:NL:GHAMS:2018:1747

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 mei 2018
Publicatiedatum
5 juni 2018
Zaaknummer
23-000274-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake ramkraak en poging tot inbraak met diefstal

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor een ramkraak op een filiaal van Pearle opticiens en een poging tot inbraak bij een supermarkt. De verdachte werd beschuldigd van diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij hij zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak. Het hof heeft de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie beoordeeld, waarbij de verdediging aanvoerde dat het staande houden van de verdachte onrechtmatig was en dat er sprake was van valsheid in proces-verbaal door politieambtenaren. Het hof verwierp deze verweren en oordeelde dat de verdachte betrokken was bij de gepleegde feiten. De bewezenverklaring van de feiten was gebaseerd op de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting. Het hof legde een gevangenisstraf van 20 maanden op, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en benadrukte de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte. De verdachte had zich met anderen schuldig gemaakt aan een ramkraak waarbij goederen ter waarde van ongeveer € 9.000,- waren buitgemaakt en had geprobeerd in te breken in een supermarkt. Het hof vond de opgelegde straf passend en geboden, gezien de omstandigheden waaronder de feiten waren gepleegd en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000274-18
datum uitspraak: 30 mei 2018
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 januari 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-654078-17 tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
adres: [adres 1] ,
thans gedetineerd in [gedetineerd] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 mei 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:hij op of omstreeks 2 juli 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een filiaal van Pearle opticiens (vestiging: [adres 2] ) heeft weggenomen een grote hoeveelheid (ongeveer 65), in elk geval een of meer (merk) zonnebril(len), geheel of ten dele toebehorend aan Pearle opticiens (vestiging: [adres 2] ), in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot voornoemd filiaal heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen zonnebril(len) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak op en/of verbreking van de voorpui van voornoemd filiaal, immers is/zijn hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s) eenmaal of meermalen met een auto op voornoemd(e) voorpui/filiaal ingereden;
2:hij op of omstreeks 16 juni 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een filiaal van supermarkt Dirk van den Broek (vestiging [adres 3] ) weg te nemen sigaretten en/of een of meer goed(eren) van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorend aan voornoemde supermarkt, in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot die supermarkt te verschaffen en/of die/dat weg te nemen sigaretten en/of goed(eren) van zijn/hun gading onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak op en/of verbreking van een (ruit van een) toegangsdeur en/of een rolluik van/behorende bij voornoemd filiaal, opzettelijk met zijn mededader(s), althans alleen, naar voornoemde supermarkt is toegegaan, waarna hij, verdachte, en zijn mededader(s), althans een of meer van hen:
- eenmaal of meermalen met een moker, in elk geval een voorwerp op voornoemd(e) (ruit van een) deur heeft/hebben geslagen en/of geramd en/of
- eenmaal of meermalen tegen voornoemde ruit/deur heeft/hebben getrapt en/of geschopt (ten gevolge waarvan een gat is ontstaan in de toegangsdeur van voornoemd filiaal) en/of
- eenmaal of meermalen geweld heeft/hebben uitgeoefend op een rolluik in voornoemd filiaal en/of tegen voornoemd rolluik heeft/hebben getrapt en/of geschopt;

3.primair:hij op of omstreeks 16 juni 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een auto (Nissan Qashqai, kenteken [kenteken] ), geheel of ten dele toebehorend aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot die auto heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen auto onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak op en/of verbreking van een slot van voornoemde auto;

3.subsidiair:hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 juni 2017 tot en met 2 juli 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een auto (Nissan Qashqai, kenteken [kenteken] ) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door diefstal, in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed betrof.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt dan de rechtbank.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De raadsman heeft betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van de verdachte. Hij heeft daartoe aangevoerd dat: (i) het staande houden van de verdachte op 2 juli 2017 onrechtmatig was, omdat het enkele uit de bosjes komen rennen geen redelijke verdenking oplevert en (ii) door één of meer politieambtenaren de verklaring van [ooggetuige] , ooggetuige van de ramkraak op 2 juli 2017, wat betreft het door haar opgegeven signalement van de daders, doelbewust en met boos opzet onjuist is weergegeven in een proces-verbaal van bevindingen. Aan de weergave van het door haar opgegeven signalement is een door haar níet genoemd punt toegevoegd, waaraan de staande gehouden verdachte voldeed. Van een slordigheid kan daarbij volgens de raadsman geen sprake zijn. Hij stelt daarom dat opzettelijk valselijk op ambtsbelofte proces-verbaal is opgemaakt. Daarmee is volgens de raadsman voldaan aan de door de Hoge Raad in zijn rechtspraak geformuleerde maatstaf voor niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie.
Het hof overweegt als volgt.
Ad (i) Uit het proces-verbaal van bevindingen van de politieambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (doorgenummerde p. 44-45) volgt dat zij op 2 juli 2017 om 04:53 uur, dus diep in de nacht, rijdend in hun opvallende politievoertuig de melding kregen van een ramkraak bij het filiaal van Pearle op het Mosveld te Amsterdam, waarbij de daders zouden zijn weggegaan in de richting van de Wingerdweg te Amsterdam. Deze politieambtenaren hebben zich onmiddellijk richting de Wingerdweg begeven. Om ongeveer 05:00 uur zagen zij op ongeveer twintig meter bij hen vandaan een man uit de bosjes rennen richting de Wingerdweg. Zij zagen dat deze man, toen hij hen zag, naar hen toe kwam lopen en aan hen vroeg “Is er iets gebeurd?”. De politieambtenaren hebben de verdachte vervolgens in verband met vorenstaande melding staande gehouden en hem gevraagd zich te identificeren. In aanmerking genomen dat het rond genoemd tijdstip erg rustig is op straat, konden de politieambtenaren de verdachte, nu hij uit de bosjes kwam rennen nabij de plaats waarheen de daders van een kort tevoren gepleegde ramkraak waren gevlucht en zich vervolgens opmerkelijk gedroeg in de zin dat hij een bijzondere aandacht bleek te hebben voor de politieambtenaren, in redelijkheid aanmerken als verdachte van betrokkenheid bij die ramkraak. Van onrechtmatig staande houden is dan ook geen sprake.
Ad (ii) Het proces-verbaal van bevindingen van 2 juli 2017, op ambtsbelofte opgemaakt door de politieambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] (doorgenummerde p. 31-32), houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
‘Op 2 juli 2017 omstreeks 04.52 uur kwam bij het winkelcentrum Mosveld te Amsterdam een man met versnelde pas in onze richting gelopen. Ik, verbalisant [verbalisant 4] , hoorde de man zeggen dat er zojuist twee mannen en een donkerkleurige auto waren weggereden. De man maakte ons duidelijk dat we hem moesten volgen. Wij zagen dat de man richting de winkel van Pearle rende. Wij zagen dat de pui van de Pearle volledig was vernield. Ik, verbalisant [verbalisant 3] , heb direct aan de meldkamer doorgegeven dat er zojuist een ramkraak had plaatsgevonden en dat hierbij twee jongens waren weggerend en een donkerkleurig voertuig was weggereden. Ik, verbalisant [verbalisant 3] , zag dat boven de vestiging van Pearle een man en een vrouw op het balkon stonden. Ik vroeg hen direct of zij wat gezien hadden. Ik, verbalisant [verbalisant 3] , hoorde de vrouw verklaren dat er zojuist een donkerkleurig voertuig met de achterkant tegen de pui aan was gereden van de Pearle. Mevrouw verklaarde dat ze zag dat het voertuig nogmaals tegen de pui aanreed, waarna het voertuig vertrok in de richting van de Wingerdweg te Amsterdam. Mevrouw zag vervolgens twee mannen uit de vestiging van de Pearle komen rennen. Ik, verbalisant [verbalisant 3] , vroeg aan de mevrouw of zij een signalement kon geven van deze twee personen. Hierop hoorde ik haar zeggen dat de twee personen donker gekleed waren en dat beide personen een hoody droegen. Tevens hoorde ik haar zeggen dat een persoon een donkere broek droeg met rode strepen. Ook zei zij dat een van deze personen een grijs vest droeg. Deze informatie heb ik, verbalisant [verbalisant 3] , direct gedeeld met de meldkamer en de collega’s in de buurt van de plaats delict. Later heb ik, verbalisant [verbalisant 3] , een volledige getuigenverklaring opgenomen van deze mevrouw, zij bleek te zijn: [ooggetuige] .’
Het hiervoor onder ad (i) genoemde proces-verbaal (doorgenummerde p. 44-45) houdt voorts in, dat nadat de verdachte was staande gehouden, politieambtenaar [verbalisant 2] via de portofoon heeft gehoord dat een van de verdachten een zwarte broek met rode strepen droeg en een
hoody, en dat zij, politieambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 1] , zagen dat de verdachte ook een zwarte broek met rode strepen en een
hoodydroeg, waarna de verdachte door hen is aangehouden.
Het proces-verbaal van bevindingen van 27 juli 2017 (doorgenummerde p. 156-157), opgemaakt door politieambtenaar [verbalisant 5] , houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
‘Op 27 juli 2017 belde ik met [ooggetuige] . Ik vertelde dat ik onderzoek deed naar de ramkraak op de Pearle en vroeg haar of zij nog eenmaal precies kon vertellen wat zij had gezien die nacht.
Ik schrok me helemaal kapot. Van schrik kon ik bijna niets meer zeggen. Mijn vriend heeft meteen de politie gebeld. Terwijl wij naar het balkon renden zag ik de auto wegrijden richting de Wingerdweg. We keken over de reling van het balkon en toen kwamen twee jongens, die ik naast de auto had zien staan, de winkel uitgerend. De twee rennende mannen hadden donkere kleding aan en droegen allebei donkere capuchon truien. Ik, [verbalisant 5] , vroeg de getuige of zij weet welke broeken de verdachten aan hadden. Ik hoorde de getuige zeggen: “Ik denk dat ik weet waar u naar toe wil”. Hierop vroeg ik wat ze bedoelde en hoorde haar zeggen: “Of er een broek met rode strepen bij was?”. Ik vroeg haar hoe zij daar bij kwam en ik hoorde haar zeggen: “Nou, de politie was er heel snel en had de chauffeur geloof ik gepakt. Ik sprak met een agent en zei hem dat ze donkere kleding aanhadden. De agent vroeg mij toen: Met rode strepen op de pijp zegt u? Ik dacht toen, dat heb ik toch niet gezegd?, en ik heb de agent geantwoord dat ik geen idee had. Ik heb donkere kleding gezien, maar die streep kan ik mij niet specifiek herinneren”.’
De rechtbank is (naar het zich laat aanzien in lijn met de officier van justitie, die, zonder nadere uit het proces-verbaal van de terechtzitting blijkende motivering, in reactie op een soortgelijk verweer als onder (ii), heeft erkend dat de politie vormen heeft verzuimd in het voorbereidend onderzoek) er vanuit gegaan dat de betreffende politieambtenaar [verbalisant 3] de verklaring niet juist heeft weergegeven door details aan het signalement toe te voegen die de getuige niet heeft gegeven, doch waaraan de op dat moment reeds aangehouden verdachte wel voldeed. De rechtbank heeft deze onjuiste verbalisering ernstig genoemd, maar daaraan niet de door de verdediging bepleite conclusie verbonden, mede omdat het in eerste aanleg gevoerde verweer niet voldeed aan de daaraan te stellen eisen.
Het hof wenste in hoger beroep ambtshalve nader geïnformeerd te worden. Vanwege de betekenis die in alle fasen van het strafproces wordt toegekend aan de inhoud van door politieambtenaren opgemaakte processen-verbaal, zou naar het oordeel van het hof sprake zijn van een zéér ongelukkige onjuistheid, te meer nu het zou gaan om een onjuiste aanvulling die voor het bewijs van de betrokkenheid van de verdachte bij het strafbare feit van wezenlijke betekenis zou kunnen zijn geweest.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal – mede naar aanleiding van een hem voorafgaand aan de terechtzitting gedaan verzoek het hof nader te informeren – op vragen van het hof geantwoord, dat door de officier van justitie met het betrokken politieteam is besproken hoe het is kunnen gebeuren dat politieambtenaar [verbalisant 3] op 2 juli 2017 heeft geverbaliseerd dat de getuige [ooggetuige] heeft gesproken over een donkere broek met rode strepen, terwijl zij op 27 juli 2017 heeft aangegeven dit niet te hebben gezegd. Uit die bespreking is, aldus de advocaat-generaal, naar voren is gekomen dat dit is gebeurd als gevolg van de hectiek van het moment en dat niet meer te achterhalen is hoe en van wie politieambtenaar [verbalisant 3] de informatie betreffende de rode strepen heeft verkregen en hoe het is gekomen dat hij dit heeft opgeschreven als afkomstig uit de mond van de getuige [ooggetuige] .
In het licht van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de voormelde processen-verbaal in onderlinge samenhang beschouwd, de indruk wekken dat de getuige [ooggetuige] niet heeft gezegd dat één van de door haar geziene daders een donkere broek met rode strepen droeg. Dat dit onderdeel van het signalement door politieambtenaar [verbalisant 3] doelbewust onjuist is toegevoegd aan de weergave van hetgeen de getuige [ooggetuige] heeft gezegd, acht het hof echter niet aannemelijk. In het licht van de door de advocaat-generaal gegeven nadere toelichting, ziet het hof geen aanknopingspunt dat zo stevig is dat het de zware door de raadsman geuite beschuldiging aan het adres van de betrokken politieambtena(a)r(en) kan dragen. Het hof acht, bij gebreke van aanwijzingen die in een andere richting wijzen, aannemelijk dat de hectiek van het moment ertoe heeft geleid dat de verklaring van de getuige [ooggetuige] mogelijk deels onjuist is weergegeven. Het hof benadrukt dat dit punt naar zijn oordeel terecht onderwerp van bespreking geweest tussen de officier van justitie en het betrokken politieteam, gelet op hetgeen het hof hiervoor heeft opgemerkt over het belang van een juiste verslaglegging door politieambtenaren.
Nu niet aannemelijk is geworden dat doelbewust enige onjuistheid in het proces-verbaal van de politieambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] is opgenomen, en de verdachte ook overigens niet in en=ig belang is geschaad, faalt dit onderdeel van het verweer bij gebrek aan feitelijke grondslag.
Het verweer wordt mitsdien in beide onderdelen verworpen.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte voor beide ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft hij subsidiair betoogd dat de gedragingen van de bestuurder van de auto van onvoldoende gewicht zijn om van medeplegen te kunnen spreken.
Het hof verwerpt de verweren en overweegt als volgt.
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof vast dat:
ten aanzien van de ramkraak op 2 juli 2017
- op 2 juli 2017 kort voor vijf uur ’s nachts met behulp van de Nissan Qashqai, waarvoor het kenteken [kenteken] is afgegeven, een ramkraak heeft plaatsgevonden op een filiaal van Pearle opticiens aan het [adres 2] te Amsterdam-Noord, waarbij met deze auto tegen de pui van dit filiaal is gereden, waardoor een opening werd geforceerd;
- voormelde auto is vervolgens weggereden, waarna twee mannen op een scooter zijn gearriveerd die het filiaal binnen zijn gestapt en na ongeveer twee minuten naar buiten zijn gekomen en op de scooter zijn weggereden;
- er ongeveer 65 zonnebrillen zijn buitgemaakt met een waarde van ongeveer € 9.000,-;
- de verdachte op 2 juli 2017 kort na deze ramkraak is aangehouden, niet ver van de plaats delict, in de richting waarheen een getuige de bij de ramkraak gebruikte auto heeft zien wegrijden, en nog dichterbij de daarbij gebruikte auto;
- de verdachte bij zijn aanhouding, op de vraag wat hij in de bosjes aan het doen was waaruit politieambtenaren hem hadden zien komen rennen, verklaarde dat hij toen en daar ‘gewoon aan het hardlopen’ was (doorgenummerde p. 44);
- de verdachte bij zijn aanhouding een zwarte broek met rode strepen en een
hoody(naar het hof begrijpt: een kledingstuk voorzien van een capuchon) droeg;
- in de bosjes van waaruit de verdachte is komen rennen een zwarte jas met blauwe accenten is aangetroffen, waarop celmateriaal is veiliggesteld met daarin DNA-materiaal dat (met een maximale zeldzaamheid) matcht met het DNA-profiel van de verdachte;
- de telefoon van de verdachte bij twee contacten op 2 juli 2017 om 04:28 uur en om 04:37 uur een zendmast heeft aangestraald nabij de plaats delict;
en ten aanzien van de poging tot inbraak op 16 juni 2017
- op 16 juni 2017 omstreeks half vijf ’s nachts een poging tot diefstal door middel van braak heeft plaatsgevonden bij het filiaal van Dirk van de Broek aan de [adres 3] te Amsterdam-Noord, waarbij de Nissan Qashqai, voorzien van het kenteken [kenteken] , bij dat filiaal is aangekomen, waarna twee personen te voet arriveerden. Deze personen hebben een moker en een koevoet uit de Nissan gepakt, en hebben zich met behulp daarvan de toegang tot de supermarkt geforceerd. In de supermarkt probeerden zij (tevergeefs) het schap met sigaretten te forceren;
- terwijl deze personen in de supermarkt waren, de bestuurder van de Nissan kort is uitgestapt, waarbij te zien was dat hij kleding droeg die – wat het samenstel van kledingstukken betreft – grote gelijkenis vertoonde met de kleding die in beslag is genomen bij het onderzoek naar de voormelde ramkraak op 2 juli 2017: zo waren de grijze capuchon en de broek die de uitgestapte bestuurder droeg gelijkend op het capuchonvest en de trainingsbroek die de verdachte droeg bij zijn aanhouding op 2 juli 2017 en vertoonde de jas die de uitgestapte bestuurder droeg grote gelijkenis met de voormelde op 2 juli 2017 in de bosjes aangetroffen jas. Opmerking verdient daarbij dat het hof, anders dan de raadsman, geen aanleiding ziet tot twijfel aan de desbetreffende waarneming van politieambtenaar [verbalisant 5] ;
- de voormelde personen rond 04:25 uur uit de supermarkt zijn gekomen en hun inbrekerswerktuigen op de achterbank van de auto hebben gelegd, waarna zij zijn weggerend en waarna ook de bestuurder van de Nissan met die auto is weggereden;
- de telefoon van de verdachte bij vijf contacten op 16 juni 2017 om 04:15 uur, 04:21 uur, 04:31 uur, 04:32 uur en om 04:34 uur een zendmast heeft aangestraald in de zeer directe omgeving van de plaats delict.
Het hof acht de voormelde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, redengevend voor het bewijs van het feit dat de verdachte als bestuurder van de Nissan heeft gefungeerd bij zowel de onder 2 ten laste gelegde poging tot diefstal met braak op 16 juni 2017 als bij de onder 1 ten laste gelegde ramkraak op 2 juli 2017. De verdachte heeft, hoewel dat in het licht van het vorenstaande op zijn weg lag, geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring gegeven. De verklaring van de verdachte bij zijn staandehouding op 2 juli 2017 dat hij ‘gewoon aan het hardlopen’ was, acht het hof niet aannemelijk, reeds omdat dit niet goed te rijmen is met het uit de bosjes komen rennen met (naar het hof aanneemt:) achterlating van een jas, nog daargelaten het bijzondere tijdstip van deze gestelde sportieve exercitie.
Naar het oordeel van het hof is het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen als hierna vermeld. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm, bij beide misdrijven sprake is geweest van de gecoördineerde uitvoering van een plan dat vooraf tussen de bij die uitvoering klaarblijkelijk bewust en nauw samenwerkende daders is gesmeed. Bij beide misdrijven was de bijdrage van de verdachte (het optreden als bestuurder van het voertuig waarmee op 2 juli 2017 de pui is geramd en waarmee op 16 juni 2017 de inbrekerswerktuigen op de plaats delict werden gebracht en na het feit direct werden afgevoerd, terwijl de verdachte tijdens dat misdrijf buiten de supermarkt op de uitkijk stond) naar het oordeel van het hof een zodanig wezenlijke dat hij als medepleger moet worden aangemerkt.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
De raadsman heeft vrijspraak bepleit en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Niet kan met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat de verdachte het voertuig op 16 juni 2017 omstreeks 04:22 uur heeft bestuurd. Als hij wel op dat moment als bestuurder zou worden aangemerkt, staat daarmee nog niet vast dat hij en de zijnen de auto hebben weggenomen; het tijdsverloop vanaf het moment van de diefstal is daarvoor te groot.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt als volgt.
Uit de aangifte van de diefstal blijkt dat de Nissan Qashqai met kenteken [kenteken] op 15 juni 2017 omstreeks 23:30 uur door de rechtmatige gebruiker is geparkeerd aan de Leeuwarderweg te Amsterdam-Noord. Uit hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot het onder 1 en 2 ten laste gelegde volgt dat de verdachte deze auto op 16 juni 2016 omstreeks 04:22 uur heeft bestuurd in de context van het medeplegen van een poging tot inbraak bij een filiaal van Dirk van den Broek aan de [adres 3] te Amsterdam-Noord, waarbij het kenteken van dit voertuig door een getuige is genoteerd. Hieruit volgt dat tussen het moment waarop de diefstal van de auto heeft plaatsgevonden en het moment waarop de verdachte deze auto als bestuurder heeft gebruikt bij een poging tot inbraak, maximaal vijf uren zijn verstreken. Bij gebreke van enig solide aanknopingspunt voor de veronderstelling dat een ander dan de verdachte deze auto heeft gestolen, acht het hof voormelde feiten en omstandigheden redengevend voor het bewijs dat de verdachte dit heeft gedaan. Nu de verdachte geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven, komt het hof tot het oordeel dat het onder 3 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen als na te melden.
Het voorwaardelijk verzoek van de raadsman
Nu het hof het NFI-rapport van 10 april 2018 niet in voor de verdachte belastende zin gebruikt, constateert het hof dat de door de raadsman aan zijn ter terechtzitting in hoger beroep gedane verzoek tot heropening van het onderzoek verbonden voorwaarde, niet is vervuld.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:hij op 2 juli 2017 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een filiaal van Pearle opticiens (vestiging: [adres 2] ) heeft weggenomen ongeveer 65 zonnebrillen toebehorend aan Pearle opticiens, waarbij hij en zijn mededaders zich de toegang tot voornoemd filiaal hebben verschaft en die weg te nemen zonnebrillen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak op de voorpui van voornoemd filiaal, immers heeft hij meermalen met een auto op voornoemde voorpui ingereden;
2:hij op 16 juni 2017 te Amsterdam, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een filiaal van supermarkt Dirk van den Broek (vestiging [adres 3] ) weg te nemen sigaretten toebehorend aan voornoemde supermarkt, zich daarbij de toegang tot die supermarkt te verschaffen en die weg te nemen sigaretten onder hun bereik te brengen door middel van braak op een toegangsdeur en een rolluik van voornoemd filiaal, opzettelijk met zijn mededaders naar voornoemde supermarkt is toegegaan, waarna zijn mededaders:
- meermalen met een moker op voornoemde deur hebben geslagen en
- meermalen tegen voornoemde deur hebben getrapt ten gevolge waarvan een gat is ontstaan in de toegangsdeur en
- meermalen geweld hebben uitgeoefend op een rolluik in voornoemd filiaal;

3.primair:hij op of omstreeks 16 juni 2017 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen, een auto (Nissan Qashqai, kenteken [kenteken] ), toebehorend aan [benadeelde 2] .

Hetgeen onder 1, 2 en 3 primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring berust, zijn vervat in de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in de aan dit arrest gehechte bijlage. De bijlage maakt deel uit van dit arrest. Die bewijsmiddelen zijn, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Het onder 3 primair bewezen verklaarde levert op:
diefstal.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2 en 3 primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder feit 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft verzocht – bij een eventuele bewezenverklaring – aansluiting te zoeken bij straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd en de verdachte niet te veroordelen tot een hogere gevangenisstraf dan die de rechtbank heeft opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Allereerst heeft de verdachte zich met anderen schuldig gemaakt aan een ramkraak op een winkel van een opticiensketen. Daarbij is de voorpui van de winkel met een personenauto geramd en zijn goederen ter waarde van ongeveer € 9.000 buitgemaakt. Ten tweede heeft de verdachte samen met anderen geprobeerd in te breken in een filiaal van een supermarktketen. Hierbij is de voordeur van het winkelpand met een moker bewerkt. Bij deze twee buitengewoon brutale vergrijpen zijn de winkelpanden fors beschadigd geraakt; de winkels zijn door de daders in chaos achtergelaten. Met het herstel en het opruimen daarvan en de verdere afwikkeling van deze incidenten zal de nodige tijd energie gemoeid zijn geweest. Bovendien plegen dergelijke feiten de in de samenleving bestaande gevoelens van onveiligheid te versterken. Dit zal, naar mag worden aangenomen, in het bijzonder gelden voor omwonenden en het personeel dat in de betreffende winkels werkzaam is. In de derde plaats heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de diefstal van de personenauto die bij het begaan van voornoemde feiten is gebruikt en de eigenaar daarvan de nodige hinder toegebracht. De eigenaar van die auto is door de handelwijze van de verdachte te meer gedupeerd, omdat het voertuig is gebruikt om de pui van een winkel te rammen en aldus fors beschadigd is geraakt. De verdachte heeft voor dit alles zijn ogen gesloten en zich kennelijk alleen laten leiden door zijn zucht naar ‘snel geld’.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 4 mei 2018 is hij eerder voor gekwalificeerde vermogensdelicten onherroepelijk veroordeeld, ook tot (al dan niet voorwaardelijke) vrijheidsbenemende straffen, hetgeen sterk in zijn nadeel weegt.
Bij die stand van zaken en mede gelet op de omvang van de schade die de verdachte met zijn mededaders aan de gedupeerden heeft toegebracht en de straffen die aan recidivisten in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd, is het hof van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden in beginsel passend is.
Het baart het hof zorgen dat de vermogensdelicten waarbij de verdachte is betrokken in ernst toenemen. Getracht moet worden deze trend een halt toe te roepen. Daarom acht het hof het wenselijk dat de verdachte na zijn detentie een voorwaardelijk strafdeel van serieus te nemen omvang boven het hoofd heeft hangen. Daarmee wil het hof de verdachte inprenten dat hij zich verre moet houden van het plegen van strafbare feiten. De verdachte kan hierin ook een aansporing zien om zijn criminele carrière, nu hij nog relatief jong is, af te breken en zijn leven op maatschappelijk aanvaardbare wijze vorm te gaan geven. Hij zou met het oog daarop kunnen overwegen om zijn afwerende houding ten opzichte van instanties die hem daarbij behulpzaam kunnen zijn, te laten varen. In het andere geval moet worden gevreesd dat de gesignaleerde negatieve ontwikkeling zich zal doorzetten en de rechter in toekomstige zaken niets anders zal resten dan het opleggen van (lange) vrijheidsbenemende straffen óf maatregelen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, passend en geboden. Hieruit spreekt dat het hof een vrijheidsstraf met een duur als door de raadsman is voorgesteld geen recht vindt doen aan de ernst van het bewezenverklaarde.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
20 (twintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- mobiele telefoon, merk Samsung (goednummer 5411520).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. J.J.I. de Jong en mr. M. Gonggrijp-van Mourik, in tegenwoordigheid van mr. C.J.J. Kwint, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 mei 2018.
mr. M. Gonggrijp-van Mourik is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.