ECLI:NL:GHAMS:2018:174

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 januari 2018
Publicatiedatum
23 januari 2018
Zaaknummer
23-002034-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Noord-Holland inzake witwassen en verbeurdverklaring

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 18 mei 2016. De verdachte, geboren in 1952, werd beschuldigd van witwassen van een geldbedrag van € 200.000,00 en 45 Engelse ponden. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 25.000,00, bij gebreke van betaling te vervangen door honderdzestig dagen hechtenis. De officier van justitie ging in hoger beroep, omdat hij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tien maanden eiste, gezien de ernst van de feiten en het benadelingsbedrag. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en de strafmaat aangepast. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het witwassen van het geldbedrag, dat hij op Schiphol in zijn koffer had meegenomen zonder aangifte te doen. Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op basis van de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 250 dagen, waarvan een deel voorwaardelijk, en een geldboete van € 25.000,00, met verbeurdverklaring van het in beslag genomen geldbedrag.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002034-16
datum uitspraak: 21 juli 2017
tegenspraak
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld door de officier van justitie tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 18 mei 2016 in de strafzaak onder parketnummer 15-820088-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1952,
adres: [adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 juli 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van strafoplegging - in zoverre zal het vonnis worden vernietigd - en met aanpassing van de strafmotivering.

Oplegging van straffen

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 25.000,00 bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door honderdzestig dagen hechtenis, met aftrek van de tijd door de verdachte in voorarrest doorgebracht. Daarnaast heeft de rechtbank geldbedragen verbeurdverklaard, waarbij het hof het bedrag in Nederlandse valuta verbeterd leest als € 200.000,00 overeenkomstig de overweging onder punt 6.2. Oordeel van de rechtbank.
Door de officier van justitie was een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tien maanden geëist.
De rechtbank heeft ten aanzien van de gevorderde gevangenisstraf overwogen dat door de officier van justitie ter zitting geen argumenten zijn aangedragen waarom er – nadat op 22 februari 2016 aan de verdachte een transactieaanbod van € 20.000,00 was gedaan – ter zitting een veel zwaardere onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tien maanden diende te worden opgelegd. De rechtbank zag daarom geen aanleiding de eis van de officier van justitie te volgen en heeft volstaan met een geldboete van € 25.000,00, onder meer rekening houdend met de draagkracht en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Tegen voormeld vonnis is door de officier van justitie hoger beroep ingesteld – kort gezegd – omdat hij:
1. het principieel oneens is met de opgelegde straf en de motivering ervan;
2. verwacht dat deze uitspraak toekomstig strategisch procederen in de hand werkt;
3. voorziet dat de gekozen strafmodaliteit executieproblemen kan veroorzaken nu de verdachte in een ander land woont.
De advocaat-generaal heeft in hoger beroep wederom gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden. Zij is van oordeel dat gelet op de omvang van benadelingsbedrag van ongeveer € 200.000,00 en de daarop van toepassing zijnde geldende landelijke oriëntatiepunten (LOVS), een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van deze hoogte passend en geboden is. Voorts heeft zij verbeurdverklaring van het onder de verdachte inbeslaggenomen geldbedrag van € 200.000,00 en 45 Engelse ponden gevorderd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte, zoals van één en ander ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van in totaal
€ 200.000,00 en 45 Engelse ponden. Hij is door de douane op Schiphol met dit geld in zijn koffer aangehouden, nadat hij had nagelaten aangifte hiervan te doen. Door de opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie te onttrekken en hieraan een schijnbaar legale herkomst te verschaffen, wordt de integriteit van het financieel economische verkeer aangetast.
Dit zijn ernstige feiten waarop met inachtneming van het benadelingsbedrag van € 200.000,00, op basis van de LOVS-oriëntatiepunten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel een passende straf is. Echter, naast de hoogte van het benadelingsbedrag, spelen ook andere, hierna te noemen factoren een rol bij de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf.
Vooropgesteld moet worden dat, anders dan de raadsman heeft aangevoerd, het hof van oordeel is dat een transactieactievoorstel dat voorziet in een geldelijke afdoening van de zaak tegen 10% van het inbeslaggenomen geldbedrag, in casu € 20.000,00, er niet toe leidt dat, indien de verdachte op dit transactievoorstel niet wil of kan ingaan, hij er gerechtvaardigd op mag vertrouwen dat het openbaar ministerie ter terechtzitting zal volstaan met een financiële afdoening. Het staat het openbaar ministerie vrij om nadien tot vervolging over te gaan en ter zitting iedere straf te vorderen die het, in het licht van de omstandigheden van het geval, passend en geboden oordeelt, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf daaronder begrepen. Het eerdere transactie voorstel doet daaraan niet af.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting uitgelegd dat een transactievoorstel alleen wordt gedaan aan geldkoeriers die zich naar het oordeel van het openbaar ministerie nagenoeg uitsluitend met uitvoerende werkzaamheden bezighouden. Het hof begrijpt dat daarmee tot uitdrukking is gebracht dat het geringe aandeel van de verdachte in het strafbare feit in dezen een lichtere sanctionering rechtvaardigt.
De verdachte heeft enerzijds het transactiebedrag niet betaald maar anderzijds wel voldaan aan de (transactie)voorwaarde om een afstandsverklaring te tekenen van het onder hem in beslaggenomen geldbedrag. Ook al is daarmee niet voldaan aan de aan de transactie gestelde eisen en deze afdoening een gepasseerd station, hij heeft minstgenomen zijn goede wil getoond en daarmee in financieel opzicht, ook door openheid van zaken te geven, zijn medewerking verleend aan het opsporingsonderzoek en eraan meegewerkt dat dit crimineel vermogen niet in het financieel economisch verkeer is terechtgekomen. Het hof ziet in het voorgaande aanleiding om een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen naast een geldboete.
Het hof acht, alles afwegende, een gecombineerde gevangenisstraf en een geldboete van na te noemen hoogte passend en geboden.
Verbeurdverklaring
Onder de verdachte is een geldbedrag van € 200.000,00 en 45 Engelse ponden in beslag genomen. De verdachte heeft wisselende verklaringen afgelegd zonder eventueel (een) andere eigena(a)r(en) van dit geldbedrag voldoende nauwkeurig te (kunnen) duiden. Los van het telkens noemen van slechts de voornaam van (mogelijk) wisselende personen, versluierd taalgebruik in de app-communicatie en het bespreken met een derde van de af te leggen verklaring bij ontdekking door de autoriteiten, heeft de verdachte geen concrete, verifieerbare en op voorhand niet onwaarschijnlijke informatie verstrekt op basis waarvan nader onderzoek mogelijk is geweest naar (een) andere eigena(a)r(en). Hij heeft uiteindelijk - na overleg met zijn raadsman - verklaard dat het niet zijn geld betrof en vervolgens wel afstand van het geldbedrag gedaan. Bij gebrek aan nadere concrete wetenschap kan uitgaande van de lezing van de verdachte derhalve niet duidelijk worden vastgesteld aan wie dit geldbedrag nu precies toebehoord. Nu het onder 1 en 2 ten laste gelegde feit is begaan met betrekking tot dit geldbedrag dient het te worden verbeurdverklaard en is het daarvoor ook vatbaar.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 33, 33a, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10:1 van de Algemene douanewet.

Beslissing

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
300 (driehonderd) dagen.
Bepaalt dat de gevangenisstraf voor een deel van
250 (tweehonderdvijftig) dagenniet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een
proeftijd van twee jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte voorts tot betaling van een
geldboete van € 25.000,00 (vijfentwintig duizend)
euro, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door honderdzestig dagen hechtenis.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
  • geld euro 400 x 500 euro = 200.000 euro
  • geld buitenlands, 2 x 20 Engelse Ponden en 1 x 5 Engelse Pond = 45 Engelse Ponden.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.D.L. Nuis, mr. N.A. Schimmel en mr. P.C. Römer, in tegenwoordigheid van mr. F. Kruiswijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 juli 2017.
De oudste en de jongste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Opmerking griffier: In de onderhavige zaak heeft het hof bij arrest van 21 juli 2017 een geldboete opgelegd van € 25.000,-- (vijfentwintig duizend euro). Per abuis had het hof in zijn arrest een bedrag in cijfers vermeld van € 25.0000,00. Dit is een kennelijke verschrijving geweest. Eerdergenoemde beslissing is dan ook verbeterd bij herstelarrest van dit hof van 28 juli 2017.
[…]