ECLI:NL:GHAMS:2018:1739
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van voorlopige hechtenis en vluchtgevaar in hoger beroep
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 16 april 2018, die een bevel tot gevangenhouding van de verdachte inhield. De verdachte, geboren in 1980 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was op dat moment gedetineerd. Het hof heeft kennisgenomen van de akte van de griffier van de rechtbank, waarin hoger beroep werd ingesteld door de verdachte. Tijdens de zitting heeft het hof de advocaat-generaal en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. P. de Korte, gehoord.
Het hof heeft de beschikking waarvan beroep bekeken en de gronden waarop deze berust. Het hof sluit zich aan bij de motivering van de rechter-commissaris, die ernstige bezwaren heeft vastgesteld. De verdachte was zonder duidelijke verklaring op reis door Europa, wat het hof deed twijfelen aan zijn vindbaarheid op het door hem opgegeven Roemeense adres. Dit leidde tot de conclusie dat er sprake was van vluchtgevaar. Daarnaast waren er ernstige bezwaren ten aanzien van de verdenking van verschillende zakkenrollerijen, en was onduidelijk over welke middelen van bestaan de verdachte beschikte. Het hof oordeelde dat er gevaar voor recidive aanwezig was en dat er geen aanleiding was om de duur van de voorlopige hechtenis te beperken.
Uiteindelijk heeft het hof het beroep tegen de bestreden beschikking afgewezen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen. Deze beslissing werd genomen in raadkamer door de voorzitter en twee raadsheren, met de griffier aanwezig. De advocaat-generaal heeft de beschikking ter kennis van de verdachte gebracht.