Uitspraak
De feiten en de rechtsgang
.Het hof heeft voorts kennisgenomen van de stukken betrekking hebbend op de voorlopige hechtenis van de verdachte en van het vonnis van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 13 april 2018.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 mei 2018 uitspraak gedaan over een verzoek tot opheffing of schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte, die in 1991 is geboren en woont in [adres]. Het verzoek werd ingediend op 18 april 2018, en het hof heeft kennisgenomen van de relevante stukken, waaronder een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 13 april 2018. Tijdens de behandeling in raadkamer waren de advocaat-generaal en de raadsvrouw van de verdachte, mr. C.W. Dirkzwager, aanwezig, evenals de raadsman, mr. W. Hendrickx.
Het hof heeft overwogen dat er sprake is van een ernstige verdenking en een geschokte rechtsorde, en dat de eerdere veroordeling het verzoek om opheffing van de voorlopige hechtenis niet ondersteunt. De verdediging voerde aan dat de zorg voor een minderjarig kind een zeer bijzondere persoonlijke omstandigheid vormt, maar het hof oordeelde dat dit niet voldoende was om de voorlopige hechtenis op te heffen of te schorsen. De advocaat-generaal had ook gevorderd dat de recidivegrond aan de voorlopige hechtenis ten grondslag zou worden gelegd, maar het hof zag hiervoor geen aanleiding in deze procedure.
Uiteindelijk heeft het hof het verzoek tot opheffing en schorsing van de voorlopige hechtenis afgewezen. Deze beschikking is gegeven in raadkamer door de voorzitter, mr. J.L. Bruinsma, en de raadsheren mrs. P.F.E. Geerlings en F.G. Hijink, in aanwezigheid van griffier mr. J.G.W.M. Lut. De advocaat-generaal heeft de beschikking ter kennis gebracht van de verdachte.