afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001437-15
datum uitspraak: 16 mei 2018
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 1 april 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-741170-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
uit anderen hoofde gedetineerd in [gedetineerd] .
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
16 april 2018 en 16 mei 2018, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 12 juni 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, op de Westermarkt, in elk geval op of aan een openbare weg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld en/of goederen van zijn gading, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [benadeelde] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren,
- voornoemde [benadeelde] heeft vastgepakt en/of tegen een muur geduwd en/of
- tegen voornoemde [benadeelde] de woorden heeft gebezigd: "shooting", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- daarbij een voorwerp en/of een lichaamsdeel in/op/tegen de buik van voornoemde [benadeelde] heeft gedrukt en/of gedrukt gehouden en/of
- de woorden: "geef me geld", althans woorden van gelijke aard en/of strekking heeft toegevoegd en/of - (vervolgens) éénmaal of meermalen (met kracht) met een (tot vuist gebalde) hand in/op/tegen het gezicht, in elk geval op/tegen het lichaam van voornoemde [benadeelde] heeft geslagen en/of gestompt en/of
- één of meer papier(en) uit de hand(en) van voornoemde [benadeelde] heeft gepakt en/of gerukt en/of
- in/op de (broek)zak(ken) van voornoemde [benadeelde] heeft gevoeld/getast.
hij op of omstreeks 12 juni 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, op de Westermarkt, in elk geval op of aan een openbare weg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld O. [benadeelde] te dwingen tot de afgifte van geld en/of goederen van zijn gading, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
- voornoemde [benadeelde] heeft vastgepakt en/of tegen een muur geduwd en/of
- de woorden "shooting", althans woorden van gelijke aard en/of strekking heeft toegevoegd en/of
- daarbij een voorwerp en/of een lichaamsdeel in/op/tegen de buik van voornoemde [benadeelde] heeft gedrukt en/of gedrukt gehouden en/of
- de woorden: "geef me geld", althans woorden van gelijke aard en/of strekking heeft toegevoegd en/of
- (vervolgens) éénmaal of meermalen (met kracht) met een (tot vuist gebalde) hand in/op/tegen het gezicht, in elk geval op/tegen het lichaam van voornoemde [benadeelde] heeft geslagen en/of gestompt.
2 2.hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 26 maart 2014 tot en met 27 maart 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een navigatiesysteem (van het merk Tom Tom Lexco, kleur zwart) heeft verworven, en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door diefstal in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt dan de eerste rechter.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde. Daartoe is aangevoerd dat de verklaringen van de getuigen [benadeelde] en [getuige] en de verklaring van hoofdagent [verbalisant] zodanig van elkaar verschillen ten aanzien van de feitelijke gang van zaken en het signalement van de dader van de poging tot beroving, dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte heeft getracht [benadeelde] te beroven.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Uit het proces-verbaal van bevindingen dat is opgemaakt door hoofdagent [verbalisant] blijkt dat hij op straat een man met een pet is gevolgd nadat hij zag dat deze man opvallend gedrag vertoonde. De hoofdagent is er vervolgens getuige van geweest dat de man met de pet de aangever [benadeelde] heeft getracht te beroven. Vervolgens heeft hij gezien dat de dader van de poging tot beroving – de man met de pet – op zijn aanwijzingen door andere politieambtenaren is aangehouden. Vast staat dat de verdachte die aangehouden persoon is. Het hof ziet in hetgeen door de raadsman is aangevoerd geen reden te twijfelen aan de juistheid van de inhoud van het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van de hoofdagent, dat bovendien – zeker in essentie – strookt met de verklaring van de aangever. De enkele omstandigheid dat de hoofdagent (zoals hij ter terechtzitting in hoger beroep van 27 mei 2016 heeft verklaard: omdat het incident heel snel was afgelopen en hij assistentie nodig oordeelde bij de aanhouding) tijdens de poging tot beroving niet heeft ingegrepen, leidt niet tot een ander oordeel. Dat geldt evenzeer voor het feit dat de hoofdagent de verdachte op de terechtzitting in hoger beroep van 27 mei 2016 – en dus bijna twee jaar na dato – niet meer als de dader heeft herkend. Dat de hoofdagent en de aangever over verschillende incidenten hebben verklaard, is niet aannemelijk geworden.
Op de terechtzitting in hoger beroep gedaan verzoek
Door de raadsman is op de terechtzitting in hoger beroep van 16 april 2018 bij pleidooi (opnieuw) verzocht om de aangever en zijn partner [getuige] als getuigen te doen horen.
Het hof wijst dit verzoek af, nu de noodzaak daartoe niet is gebleken, omdat het hof zich, mede gelet op de verklaring van hoofdagent [verbalisant] , voldoende voorgelicht acht. Met betrekking tot hetgeen de raadsman ter onderbouwing van zijn verzoek omtrent de beheersing van de Engelse taal naar voren heeft gebracht overweegt het hof dat de verhorende politieambtenaren hebben vastgesteld dat de aangever en zijn partner de Engelse taal voldoende machtig waren. Het hof ziet geen reden tot twijfel aan die vaststellingen. De aangever en zijn partner hebben zich in die taal bij hun verhoren door de politie kennelijk in elk geval tot op de hoogte die uit de daaromtrent opgemaakte processen-verbaal naar voren komt, kunnen uitdrukken en zij hebben aldus een specifieke verklaring kunnen afleggen over hetgeen op 12 juni 2014 is voorgevallen.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte niet wist of redelijkerwijs hoefde te vermoeden dat het bij hem aangetroffen navigatiesysteem van enig misdrijf afkomstig was, mede gelet op de zwakbegaafdheid van de verdachte. De verdachte heeft het navigatiesysteem cadeau gekregen van een oude vriend. Pas nadat de verdachte was aangehouden, realiseerde hij zich dat dit wel vreemd was.
Het hof overweegt als volgt.
Op een moment gelegen na 26 maart 2014 te 23.55 uur is er een navigatiesysteem van het merk TomTom gestolen vanaf het Beukenplein te Amsterdam. De verdachte droeg dit apparaat op 27 maart 2014 te 04.30 uur in zijn binnenzak, terwijl hij op de Kloveniersburgwal te Amsterdam oogcontact met een hem passerende, geüniformeerde motoragent ontweek en een capuchon volledig over zijn hoofd had heengetrokken.
Naar eigen zeggen heeft de verdachte dit navigatiesysteem uit het niets cadeau gekregen van een oude vriend die hij (het hof: fonetisch) ‘Sushi’ noemt, die hij geruime tijd niet gezien had. De verdachte heeft geen verdere details kunnen of (om hem moverende redenen) willen geven over deze vriend. Daardoor is deze lezing onverifieerbaar. Nu voor de juistheid daarvan in het dossier ook geen enkel solide aanknopingspunt kan worden gevonden, acht het hof de lezing van de verdachte niet aannemelijk geworden.
De opvallende omstandigheid dat de verdachte niet langer dan ongeveer 4,5 uren na de diefstal daarvan over de – naar gevoeglijk mag worden aangenomen – relatief kostbare TomTom kon beschikken en deze in het holst van de nacht in zijn binnenzak droeg (en er geen aanwijzingen zijn dat de verdachte die nacht op enigerlei wijze behoefte had aan navigatieondersteuning) acht het hof redengevend voor het bewijs van het onder 2 (impliciet subsidiair) ten laste gelegde feit, in die zin dat daaruit afgeleid wordt dat de verdachte de TomTom heeft gekregen onder omstandigheden waarin hij – minst genomen – redelijkerwijs moest vermoeden dat deze van diefstal afkomstig was. Nu de verdachte – zoals al bleek – geen aannemelijke, verifieerbare, die redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft gegeven, kan het onder 2 (impliciet subsidiair) ten laste gelegde wettig en overtuigend worden bewezen als na te melden. Hieruit spreekt dat het hof van oordeel is dat de omstandigheid dat de verdachte, zoals is aangevoerd, een beperkte intelligentie heeft, (zeker) niet (zonder meer) leidt tot de conclusie dat de verdachte zijn aanmerkelijk onvoorzichtige handelen ten aanzien van de herkomst van de TomTom niet kan worden tegengeworpen.
Het verweer tot vrijspraak strekkende wordt derhalve verworpen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: