ECLI:NL:GHAMS:2018:1715

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 mei 2018
Publicatiedatum
4 juni 2018
Zaaknummer
23-001437-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot straatroof en schuldheling met uitgebreide strafmotivering

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 1 april 2015. De verdachte, geboren in 1981 en uit anderen hoofde gedetineerd, was beschuldigd van poging tot straatroof en schuldheling. De tenlastelegging omvatte geweld en bedreiging met geweld tegen een benadeelde op de Westermarkt in Amsterdam op 12 juni 2014. De verdachte zou de benadeelde hebben vastgepakt, tegen een muur hebben geduwd en met geweld hebben geprobeerd geld af te nemen. Het hof heeft de verklaringen van getuigen en de politieambtenaar beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten. De verdediging voerde aan dat de verdachte vrijgesproken moest worden, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof oordeelde dat de verdachte ook schuldig was aan schuldheling van een navigatiesysteem, dat hij kort na de diefstal in zijn bezit had. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, die voorwaardelijk werd opgelegd, met bijzondere voorwaarden voor begeleiding en behandeling. Het hof hield rekening met de psychische problemen van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001437-15
datum uitspraak: 16 mei 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 1 april 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-741170-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
uit anderen hoofde gedetineerd in [gedetineerd] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
16 april 2018 en 16 mei 2018, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 12 juni 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, op de Westermarkt, in elk geval op of aan een openbare weg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld en/of goederen van zijn gading, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [benadeelde] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren,
- voornoemde [benadeelde] heeft vastgepakt en/of tegen een muur geduwd en/of
- tegen voornoemde [benadeelde] de woorden heeft gebezigd: "shooting", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- daarbij een voorwerp en/of een lichaamsdeel in/op/tegen de buik van voornoemde [benadeelde] heeft gedrukt en/of gedrukt gehouden en/of
- de woorden: "geef me geld", althans woorden van gelijke aard en/of strekking heeft toegevoegd en/of - (vervolgens) éénmaal of meermalen (met kracht) met een (tot vuist gebalde) hand in/op/tegen het gezicht, in elk geval op/tegen het lichaam van voornoemde [benadeelde] heeft geslagen en/of gestompt en/of
- één of meer papier(en) uit de hand(en) van voornoemde [benadeelde] heeft gepakt en/of gerukt en/of
- in/op de (broek)zak(ken) van voornoemde [benadeelde] heeft gevoeld/getast.
en/of
hij op of omstreeks 12 juni 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, op de Westermarkt, in elk geval op of aan een openbare weg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld O. [benadeelde] te dwingen tot de afgifte van geld en/of goederen van zijn gading, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
- voornoemde [benadeelde] heeft vastgepakt en/of tegen een muur geduwd en/of
- de woorden "shooting", althans woorden van gelijke aard en/of strekking heeft toegevoegd en/of
- daarbij een voorwerp en/of een lichaamsdeel in/op/tegen de buik van voornoemde [benadeelde] heeft gedrukt en/of gedrukt gehouden en/of
- de woorden: "geef me geld", althans woorden van gelijke aard en/of strekking heeft toegevoegd en/of
- (vervolgens) éénmaal of meermalen (met kracht) met een (tot vuist gebalde) hand in/op/tegen het gezicht, in elk geval op/tegen het lichaam van voornoemde [benadeelde] heeft geslagen en/of gestompt.

2 2.hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 26 maart 2014 tot en met 27 maart 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een navigatiesysteem (van het merk Tom Tom Lexco, kleur zwart) heeft verworven, en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door diefstal in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt dan de eerste rechter.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde. Daartoe is aangevoerd dat de verklaringen van de getuigen [benadeelde] en [getuige] en de verklaring van hoofdagent [verbalisant] zodanig van elkaar verschillen ten aanzien van de feitelijke gang van zaken en het signalement van de dader van de poging tot beroving, dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte heeft getracht [benadeelde] te beroven.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Uit het proces-verbaal van bevindingen dat is opgemaakt door hoofdagent [verbalisant] blijkt dat hij op straat een man met een pet is gevolgd nadat hij zag dat deze man opvallend gedrag vertoonde. De hoofdagent is er vervolgens getuige van geweest dat de man met de pet de aangever [benadeelde] heeft getracht te beroven. Vervolgens heeft hij gezien dat de dader van de poging tot beroving – de man met de pet – op zijn aanwijzingen door andere politieambtenaren is aangehouden. Vast staat dat de verdachte die aangehouden persoon is. Het hof ziet in hetgeen door de raadsman is aangevoerd geen reden te twijfelen aan de juistheid van de inhoud van het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van de hoofdagent, dat bovendien – zeker in essentie – strookt met de verklaring van de aangever. De enkele omstandigheid dat de hoofdagent (zoals hij ter terechtzitting in hoger beroep van 27 mei 2016 heeft verklaard: omdat het incident heel snel was afgelopen en hij assistentie nodig oordeelde bij de aanhouding) tijdens de poging tot beroving niet heeft ingegrepen, leidt niet tot een ander oordeel. Dat geldt evenzeer voor het feit dat de hoofdagent de verdachte op de terechtzitting in hoger beroep van 27 mei 2016 – en dus bijna twee jaar na dato – niet meer als de dader heeft herkend. Dat de hoofdagent en de aangever over verschillende incidenten hebben verklaard, is niet aannemelijk geworden.
Op de terechtzitting in hoger beroep gedaan verzoek
Door de raadsman is op de terechtzitting in hoger beroep van 16 april 2018 bij pleidooi (opnieuw) verzocht om de aangever en zijn partner [getuige] als getuigen te doen horen.
Het hof wijst dit verzoek af, nu de noodzaak daartoe niet is gebleken, omdat het hof zich, mede gelet op de verklaring van hoofdagent [verbalisant] , voldoende voorgelicht acht. Met betrekking tot hetgeen de raadsman ter onderbouwing van zijn verzoek omtrent de beheersing van de Engelse taal naar voren heeft gebracht overweegt het hof dat de verhorende politieambtenaren hebben vastgesteld dat de aangever en zijn partner de Engelse taal voldoende machtig waren. Het hof ziet geen reden tot twijfel aan die vaststellingen. De aangever en zijn partner hebben zich in die taal bij hun verhoren door de politie kennelijk in elk geval tot op de hoogte die uit de daaromtrent opgemaakte processen-verbaal naar voren komt, kunnen uitdrukken en zij hebben aldus een specifieke verklaring kunnen afleggen over hetgeen op 12 juni 2014 is voorgevallen.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte niet wist of redelijkerwijs hoefde te vermoeden dat het bij hem aangetroffen navigatiesysteem van enig misdrijf afkomstig was, mede gelet op de zwakbegaafdheid van de verdachte. De verdachte heeft het navigatiesysteem cadeau gekregen van een oude vriend. Pas nadat de verdachte was aangehouden, realiseerde hij zich dat dit wel vreemd was.
Het hof overweegt als volgt.
Op een moment gelegen na 26 maart 2014 te 23.55 uur is er een navigatiesysteem van het merk TomTom gestolen vanaf het Beukenplein te Amsterdam. De verdachte droeg dit apparaat op 27 maart 2014 te 04.30 uur in zijn binnenzak, terwijl hij op de Kloveniersburgwal te Amsterdam oogcontact met een hem passerende, geüniformeerde motoragent ontweek en een capuchon volledig over zijn hoofd had heengetrokken.
Naar eigen zeggen heeft de verdachte dit navigatiesysteem uit het niets cadeau gekregen van een oude vriend die hij (het hof: fonetisch) ‘Sushi’ noemt, die hij geruime tijd niet gezien had. De verdachte heeft geen verdere details kunnen of (om hem moverende redenen) willen geven over deze vriend. Daardoor is deze lezing onverifieerbaar. Nu voor de juistheid daarvan in het dossier ook geen enkel solide aanknopingspunt kan worden gevonden, acht het hof de lezing van de verdachte niet aannemelijk geworden.
De opvallende omstandigheid dat de verdachte niet langer dan ongeveer 4,5 uren na de diefstal daarvan over de – naar gevoeglijk mag worden aangenomen – relatief kostbare TomTom kon beschikken en deze in het holst van de nacht in zijn binnenzak droeg (en er geen aanwijzingen zijn dat de verdachte die nacht op enigerlei wijze behoefte had aan navigatieondersteuning) acht het hof redengevend voor het bewijs van het onder 2 (impliciet subsidiair) ten laste gelegde feit, in die zin dat daaruit afgeleid wordt dat de verdachte de TomTom heeft gekregen onder omstandigheden waarin hij – minst genomen – redelijkerwijs moest vermoeden dat deze van diefstal afkomstig was. Nu de verdachte – zoals al bleek – geen aannemelijke, verifieerbare, die redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft gegeven, kan het onder 2 (impliciet subsidiair) ten laste gelegde wettig en overtuigend worden bewezen als na te melden. Hieruit spreekt dat het hof van oordeel is dat de omstandigheid dat de verdachte, zoals is aangevoerd, een beperkte intelligentie heeft, (zeker) niet (zonder meer) leidt tot de conclusie dat de verdachte zijn aanmerkelijk onvoorzichtige handelen ten aanzien van de herkomst van de TomTom niet kan worden tegengeworpen.
Het verweer tot vrijspraak strekkende wordt derhalve verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.hij op 12 juni 2014 te Amsterdam, op een openbare weg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld toebehorende aan [benadeelde] , en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en te doen vergezellen van geweld tegen [benadeelde] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken,

- [benadeelde] heeft vastgepakt en tegen een muur geduwd en
- de woorden: “geef me geld” heeft toegevoegd;
- met kracht met een tot vuist gebalde hand in het gezicht van [benadeelde] heeft geslagen en
- in de broekzakken van [benadeelde] heeft gevoeld.

2.2.hij op 27 maart 2014 te Amsterdam een navigatiesysteem van het merk TomTom, kleur zwart, voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.

Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
schuldheling.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden met aftrek.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft het hof verzocht om toepassing van het bepaalde in artikel 9a Wetboek van Strafrecht (Sr) of in ieder geval om in strafmatigende zin rekening te houden met het volgende. De verdachte kampt met psychische problemen, in verband waarmee psycholoog [psycholoog 1] in een andere strafzaak heeft geadviseerd de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar verklaren. Verzocht wordt om de verdachte ook in de voorliggende strafzaak verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren. Daarnaast is de verdachte een ISD-maatregel opgelegd die nog zeven maanden voortduurt. Het is de bedoeling (van de wetgever) dat de verdachte na ommekomst van die maatregel met een schone lei begint. Bovendien is oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf onwenselijk, omdat er voornemens zijn de verdachte te plaatsen bij Domus+, zodat hij een vaste woonplek, dagbesteding en begeleiding heeft wanneer de ISD-maatregel ten einde komt. Indien de verdachte na zijn ISD-maatregel een gevangenisstraf moet ondergaan zal hij zijn plek bij Domus+ kwijtraken. Tot slot is verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de omstandigheid dat in hoger beroep de redelijke termijn (naar het hof begrijpt: als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden: EVRM) is overschreden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een beroving van een toerist in het centrum van Amsterdam. Tijdens deze beroving, waarvan de vriendin van het slachtoffer getuige was, is het slachtoffer door de verdachte vastgepakt en in zijn gezicht gestompt en is zijn kleding doorzocht op zoek naar geld. Omdat het slachtoffer niets van waarde bij zich had, is de verdachte uiteindelijk zonder buit weggelopen. Door aldus te handelen heeft de verdachte ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke delicten langdurig de nadelige (psychische) gevolgen daarvan kunnen ondervinden. Daarnaast veroorzaken feiten als het onderhavige gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving en kan een dergelijk voorval het beeld van Amsterdam als een onveilige stad oproepen en versterken.
De verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan de schuldheling van een navigatiesysteem. Daarbij heeft hij te weinig oog gehad voor de criminele herkomst van het apparaat en zijn eigen gewin voorop gesteld.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 3 april 2018 is hij meerdere malen onherroepelijk ter zake van gekwalificeerde vermogensdelicten en (andere) vergrijpen met een geweldscomponent veroordeeld, waaronder tot vrijheidsstraffen van serieus te nemen omvang. Bij die stand van zaken zou, mede gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen terzake van poging tot beroving en schuldheling aan recidivisten worden opgelegd, normaliter oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 7 maanden gerechtvaardigd zijn. Het hof stelt echter met de raadsman vast dat in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Immers, het hoger beroep is ingesteld op 2 april 2015, terwijl het hof eerst thans – ruim drie jaar later – arrest wijst, terwijl die overschrijding goeddeels niet aan de verdachte is toe te schrijven. Hierin wordt aanleiding gezien de op te leggen gevangenisstraf te bekorten tot 6 maanden. Het hof ziet in dit bijzondere geval aanleiding deze straf in voorwaardelijke vorm op te leggen. Daartoe is het volgende redengevend.
Omtrent de verdachte is door [psycholoog 1] , psycholoog, op 7 maart 2016 een rapport opgemaakt ten behoeve van een andere strafzaak, waarin de verdachte werd verweten dat hij zich in december 2015 (op de openbare weg) aan pogingen tot beroving schuldig had gemaakt. Uit dat rapport komt naar voren dat de verdachte kampt met een meervoudige problematiek. Er is sprake van misbruik van cocaïne, de verdachte is behept met lichte zwakzinnigheid (zijn intelligentie is vergelijken met die van een kind van ongeveer 8 à 9 jaar) en met een persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken. In een onbegrensde buitenwereld is hij overgeleverd aan zijn eigen impulsen, vooral in (de rosse buurt van) Amsterdam. Om de spanningen die de buitenwereld bij hem veroorzaken te dempen gebruikt hij drugs. Vervolgens berooft hij toeristen om aan meer drugs te komen. Hij belandt dan in een neerwaartse spiraal waarin hij geen enkele greep meer heeft op zijn impulsen en emoties. Externe maatregelen om te voorkomen dat hij zich in het risicogebied begeeft, zoals een gebiedsverbod, schieten tekort om zijn drang naar het leven in Amsterdam te beheersen. Niet uitgesloten is dat de verdachte, wanneer hij in risicovolle situaties verkeert, psychotisch kan decompenseren. De psycholoog heeft geconcludeerd dat die psychische en persoonlijkheidsproblematiek ook bij de verdachte bestond ten tijde van de in die zaak ten laste gelegde feiten en heeft de rechter geadviseerd de verdachte ter zake daarvan verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
Het hof acht niet onaannemelijk dat evengenoemde psychische en persoonlijkheidsproblemen (in elk geval grotendeels) ook al aan de orde waren ten tijde van de vergrijpen uit maart en juni 2014 die thans bewezen worden geacht. Immers, reeds bij rapport van 19 maart 2011 is bij de verdachte door psychiater [psychiater] cocaïnemisbruik en een antisociale persoonlijkheidsstoornis vastgesteld. Niet gebleken is dat de behandelingen die de verdachte sindsdien heeft ondergaan op een effectieve en blijvende wijze aan die twee laatste typen van problemen het hoofd hebben kunnen bieden. De (zeer) beperkte intelligentie waarvan [psycholoog 1] gewag maakt vindt voorts weerklank in informatie van kliniek Wier+, een instelling voor forensische zorg voor mensen met een lichte verstandelijke beperking, alwaar de verdachte in het kader van de executie van de hem bij onherroepelijk vonnis van 29 september 2016 opgelegde maatregel van plaatsing in een Inrichting voor Stelselmatige Daders (ISD) sinds 31 augustus 2017 opgenomen is geweest. Evenzo acht het hof niet onaannemelijk dat de door [psycholoog 1] vastgestelde problematiek een belangrijke rol heeft gespeeld bij de totstandkoming van de misdrijven uit de voorliggende zaak. Dit betekent dat het hof de verdachte het bewezenverklaarde niet volledig toerekent; een nadere precisering van de mate waarin kan, bij gebreke van een met betrekking tot de onderhavige zaak opgemaakte rapport, niet veilig worden gegeven. Het hof merkt ten overvloede op dat in het rapport van [psychiater] er – anders in dat van [psycholoog 1] – ook is geconcludeerd dat de verdachte lijdt aan schizofrenie van het paranoïde type en dat ook Wier+ kennelijk de behandeling mede op die laatste diagnose heeft gebaseerd. Het hof gaat op die omstandigheden verder niet in, reeds omdat de verdediging daarop geen beroep heeft gedaan.
Uit de informatie die is opgenomen in rapporten van GGZ Reclassering Inforsa van 5 oktober 2017 en 22 januari 2018 en in een e-mail van 13 april 2018 van GZ-psycholoog [psycholoog 2] , verbonden aan de penitentiaire inrichting waar de ISD-maatregel ten uitvoer wordt gelegd, blijkt dat er nu naartoe wordt gewerkt dat de verdachte ingekaderd raakt in een ambulant traject dat is gericht op wonen, het realiseren van een gestructureerde vorm van dagbesteding en ambulante begeleiding. Op verzoek van de verdachte wordt getracht hem buiten Amsterdam te plaatsen, meer bepaald bij Domus+ Batelaar te Lunteren, en verder te laten begeleiden door het F-ACT-team. Blijkens zijn rapport zal de maximale duur van de ISD-maatregel naar de inschatting van [psycholoog 1] waarschijnlijk niet voldoende zijn om de verdachte dusdanig te behandelen dat hij zonder een extern kader kan functioneren zonder terug te vallen in drugsgebruik en het plegen van strafbare feiten. Het grillige verloop van het ISD-traject, zoals dat naar voren komt uit de rapporten van GGZ Reclassering Inforsa, versterkt naar het oordeel van het hof die verwachting. Door de op te leggen gevangenisstraf geheel in voorwaardelijke vorm te gieten en daarbij na te noemen bijzondere voorwaarden te stellen, beoogt het hof enerzijds het ingezette ISD-traject niet te doorkruisen en anderzijds een kader te bieden waarbinnen de verdachte ook na ommekomst van de duur van die maatregel gehouden is mee te werken aan de geïndiceerde vormen van wonen, (ambulante) behandeling en begeleiding. Nu aannemelijk is dat de in dat verband door de verdachte af te leggen weg een lange zal zijn, zal hierbij een relatief lange proeftijd worden vastgesteld.
Alles afwegend acht het hof de oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden passend en geboden. Hetgeen de raadsman te berde heeft gebracht leidt niet tot een andere uitkomst. In het bijzonder wordt nog overwogen dat het hof, anders dan de raadsman, geen reden ziet om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, nu dit volstrekt voorbij zou gaan aan de ernst van de bewezen feiten, bezien in het licht van de recidive van de verdachte. De wet staat er in een geval als het onderhavige bovendien niet aan in de weg dat nadat onherroepelijk een ISD-maatregel is opgelegd, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd voor strafbare feiten die zijn begaan vóór oplegging van die maatregel.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 57, 63, 312 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte gedurende de volledige proeftijd:
- zich meldt bij GGZ Reclassering Inforsa, zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, en zich houdt aan de aanwijzingen die hem door of namens zijn toezichthouder worden gegeven;
- zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te weten ‘Domus+ Batelaar’ te Lunteren, of een andere door de reclassering aan te wijzen instelling (buiten Amsterdam), en zich houdt aan het door die instelling vastgestelde (dag)programma en de aanwijzingen die hem daar worden gegeven;
- zich op constructieve wijze laat begeleiden door het F-ACT-team, of een andere door de reclassering aan te wijzen vorm van ambulante begeleiding, en zich houdt aan de afspraken die hem door zijn begeleiders worden gegeven;
- zich op ambulante basis voor zijn psychiatrische en persoonlijkheidsproblematiek en zijn afhankelijkheid van verdovende middelen en/of het (overmatig) gebruik van alcohol laat behandelen bij een door de reclassering aan te wijzen instelling, waarbij de verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de behandelaar zullen worden gegeven, zulks (slechts) indien en zo lang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- ter controle op het gebruik van verdovende middelen en/of alcohol zal meewerken aan bloed- of urineonderzoek, zulks (slechts) indien en voor zover de reclassering dat noodzakelijk acht;
- meewerkt aan de totstandkoming en het behouden van een zinvolle dagbesteding.
Geeft opdracht aan GGZ Reclassering Inforsa tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. J.J.I. de Jong en mr. M. Gonggrijp-van Mourik, in tegenwoordigheid van
R. Rasink, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 16 mei 2018.