In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam. De verdachte, geboren in 1993 en thans gedetineerd, was aangeklaagd voor gevaarlijk rijgedrag op 6 juli 2015 te Amsterdam. De tenlastelegging omvatte meerdere overtredingen van de Wegenverkeerswet, waaronder het rijden met een aanzienlijk hogere snelheid dan toegestaan en het slingerend rijden tussen uitgaanspubliek. Tijdens de zitting op 30 maart 2018 heeft de advocaat-generaal de vordering gedaan, terwijl de raadsman van de verdachte pleitte voor vrijspraak op basis van ongeloofwaardigheid van de waarnemingen van de verbalisant.
Het hof heeft de argumenten van de raadsman verworpen en oordeelde dat de gedragingen van de verdachte, zoals vastgelegd in het proces-verbaal, voldoende bewijs opleverden voor de bewezenverklaring van de tenlastelegging. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtredingen van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, waarbij de verkeersveiligheid in gevaar is gebracht. De eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten zijn meegewogen in de strafmaat.
Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 jaren. De bijkomende straf van ontzegging zal niet ten uitvoer worden gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit. Deze uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam.