ECLI:NL:GHAMS:2018:1709

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 juni 2018
Publicatiedatum
4 juni 2018
Zaaknummer
200.229.113/01 OK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar beleid en gang van zaken van Trifier Group of Companies B.V. en benoeming tijdelijk bestuurder

Op 4 juni 2018 heeft het Gerechtshof Amsterdam een beschikking gegeven in een zaak tussen [A] c.s. en Trifier Group of Companies B.V. De verzoekers, bestaande uit [A] en [B], hebben een enquêteverzoek ingediend naar het beleid en de gang van zaken van TGC, Trifier en de maatschap TGC. De Ondernemingskamer heeft geconstateerd dat er gegronde redenen zijn voor twijfel aan een juist beleid en gang van zaken binnen de vennootschappen. De verzoekers hebben onder andere aangevoerd dat er een vertrouwensbreuk is ontstaan en dat het ontslag van [B] als bestuurder niet rechtsgeldig is. De Ondernemingskamer heeft besloten een onderzoek te bevelen naar het beleid en de gang van zaken van Trifier Group of Companies B.V. over de periode vanaf 1 augustus 2017. Tevens is er een derde persoon benoemd tot bestuurder met beslissende stem, die de vennootschap zelfstandig kan vertegenwoordigen. De kosten van het onderzoek komen ten laste van Trifier Group of Companies B.V. en de kosten van het geding worden gecompenseerd, waarbij iedere partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

beschikking
___________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
zaaknummer: 200.229.113/01 OK
beschikking van de Ondernemingskamer van 4 juni 2018
inzake

1.[A] ,

wonende te [....] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B],
gevestigd te [....] ,
VERZOEKERS,
advocaat:
mr. J.L.G.M. Verwiel, kantoorhoudende te Breda,
t e g e n
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TRIFIER GROUP OF COMPANIES B.V.,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TRIFIER B.V.,
gevestigd te Rijen,
VERWEERSTERS (TEVENS VERZOEKSTERS),
advocaat:
mr. A.J. Beljaars-Vink, kantoorhoudende te Breda,
e n t e g e n
3. de maatschap
MAATSCHAP TGC,
gevestigd te Rijen,
VERWEERSTER,
niet verschenen,
e n t e g e n
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[C]
gevestigd te [....] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[D] ,
gevestigd te [....] ,
BELANGHEBBENDEN,
advocaat:
mr. A.J. Beljaars-Vink, kantoorhoudende te Breda.

1.Het verloop van het geding

1.1
In het vervolg zullen partijen, belanghebbenden en andere (rechts)personen (ook) als volgt worden aangeduid:
  • verzoeker sub 1 als [A] ;
  • verzoekster sub 2 als [B] ;
  • verzoekers gezamenlijk als [A] c.s.;
  • verweerster sub 1 als TGC;
  • verweerster sub 2 als Trifier;
  • verweerster sub 3 als maatschap TGC;
  • verweersters sub 1 en 2 gezamenlijk als TGC c.s.;
  • belanghebbende sub 1 als [C] ;
  • belanghebbende sub 2 als [D] ;
  • belanghebbenden sub 1 en 2 gezamenlijk als [C] c.s.;
  • [E] als [E] ;
  • [F] als [F] ;
  • [E] en [F] gezamenlijk als [E] c.s.;
  • [G] als [G] .
1.2
[A] c.s. hebben bij op 8 december 2017 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verzoekschrift met producties de Ondernemingskamer verzocht een onderzoek te bevelen naar het beleid en de gang van zaken van (de Ondernemingskamer begrijpt:) TGC, Trifier en de maatschap TGC, bepaalde onmiddellijke voorzieningen te treffen en [C] c.s. en [E] c.s. te veroordelen in de kosten van het geding. Bij op 27 december 2017 ingekomen aanvullende verzoekschrift met producties hebben [A] c.s. hun verzoek tot het treffen van onmiddellijke voorzieningen gewijzigd in die zin dat zij de Ondernemingskamer verzoeken – zakelijk weergegeven en naar de Ondernemingskamer begrijpt – (i) een derde persoon te benoemen tot bestuurder van TGC met doorslaggevende stem, (ii) de schorsing van [B] als bestuurder van TGC nietig te verklaren, althans ongedaan te maken alsmede ongedaan te maken de op basis van het schorsingsbesluit genomen maatregelen en (iii) [C] c.s. te schorsen als bestuurders van TGC/Trifier.
1.3
TGC c.s. en [C] c.s. hebben bij op 27 december 2017 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verweerschrift, tevens houdende een zelfstandig verzoek, met producties, verzocht, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, [A] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, [A] Beheer niet-ontvankelijk te verklaren ten aanzien van een deel van haar verzoek, een onderzoek te bevelen naar het beleid en de gang van zaken van TGC over de periode vanaf 1 augustus 2017 en het bedrag dat het onderzoek ten hoogste mag kosten vast te stellen op € 10.000. Daarbij hebben zij tevens verzocht – zakelijk weergegeven en naar de Ondernemingskamer begrijpt – bij wijze van onmiddellijke voorzieningen voor de duur van het geding (i) [A] te gelasten de in het verweerschrift omschreven gegevens, stukken, en informatie te verstrekken en (ii) [A] geschorst te houden als bestuurder van TGC alsmede te bepalen dat hij zich dient te onthouden van contacten met relaties, klanten en personeel van TGC en de van Trifier ontvangen telefoon en laptop dient in te leveren. Voorts hebben zij bij op 2 januari 2018 ingekomen aanvullend verweerschrift verzocht [A] c.s. te veroordelen in de kosten van het geding.
1.4
[A] c.s. hebben bij schrijven met producties van 2 januari 2018 gereageerd op het verweerschrift van TGC c.s. en [C] c.s. van 27 december 2017.
1.5
De verzoeken zijn behandeld ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 4 januari 2018. Bij die gelegenheid hebben de advocaten de standpunten van de onderscheiden partijen toegelicht aan de hand van – aan de Ondernemingskamer en de wederpartij overgelegde – aantekeningen. Partijen en hun advocaten hebben vragen van de Ondernemingskamer beantwoord en inlichtingen verstrekt. Partijen zijn ter zitting overeengekomen met elkaar een mediationtraject in te gaan met het oog op ontvlechting van hun belangen en zij hebben de Ondernemingskamer verzocht de beslissing in verband daarmee aan te houden tot 5 maart 2018.
1.6
Bij e-mailberichten van 5 maart 2018 hebben partijen de Ondernemingskamer bericht dat zij er niet in zijn geslaagd een minnelijke regeling te bereiken. Uit de desbetreffende correspondentie blijkt voorts dat in een op 8 maart 2018 gehouden algemene vergadering van aandeelhouders van TGC een besluit zou worden genomen [B] als bestuurder te ontslaan.
1.7
Partijen hebben zich bij op 16 maart 2018 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen akten (wat [A] c.s. betreft met producties) uitgelaten over hetgeen zich sinds de mondelinge behandeling heeft voorgedaan. [A] c.s. hebben bij die akte hun verzoek tot nietigverklaring, althans ongedaanmaking van het besluit tot schorsing van [B] als bestuurder van TGC (zie hiervoor onder 1.2 ii), ingetrokken.
1.8
[A] c.s. hebben bij op 21 maart 2018 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verzoekschrift met (nagezonden) producties het verzoek tot het treffen van onmiddellijke voorzieningen aangevuld in die zin dat zij thans tevens verzoeken het ontslag van [B] als bestuurder van TGC nietig te verklaren althans deze rechtshandeling terug te draaien opdat [B] haar bestuursfunctie weer kan uitoefenen.
1.9
Op 23 maart 2018 hebben partijen antwoordakten genomen in reactie op de onder 1.7 bedoelde akten, [A] c.s. met één productie, TGC c.s. en [C] c.s. met twee producties.
1.1
TGC c.s. en [C] c.s. hebben bij op 11 april 2018 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen aanvullend verweerschrift met producties verzocht het onder 1.8 vermelde verzoek tot nietigverklaring dan wel ongedaanmaking van het ontslagbesluit af te wijzen. Verder hebben partijen bij akten van 11 april 2018 over en weer gereageerd op de bij antwoordakten van 23 maart 2018 overgelegde productie(s).
1.11
Tot slot hebben [A] c.s. bij akte van 20 april 2018 met één productie, ter griffie ingekomen op 24 april 2018, gereageerd op uitsluitend de producties gehecht aan dan wel verwerkt in het aanvullende verweerschrift van TGC c.s. en [C] c.s. van 11 april 2018.

2.De feiten

De Ondernemingskamer gaat uit van de volgende feiten:
2.1
TGC is op 22 oktober 2013 opgericht. Vanaf haar oprichting hielden [C] , [G] en [B] elk 1/3 van de aandelen in het geplaatste kapitaal van TGC. Tevens vormden zij gezamenlijk het bestuur van TGC.
2.2
[E] en [A] zijn enig aandeelhouder en enig bestuurder van [C] respectievelijk [B] ; [H] is, althans was, enig aandeelhouder en enig bestuurder van [G] .
2.3
TGC fungeert als holdingvennootschap. Zij houdt alle aandelen in het geplaatste kapitaal van de op 28 oktober 2013 opgerichte werkmaatschappij Trifier. Ook is zij enig bestuurder van Trifier.
2.4
Trifier drijft een onderneming die zich bezig houdt met het geven van advies en trainingen in de sector zorg en welzijn. Naast de indirect aandeelhouders/bestuurders, die als consultant opdrachten voor derden uitvoeren, kent Trifier zes werknemers met een vast dienstverband. Daarnaast schakelt Trifier voor het uitvoeren van opdrachten geregeld derden op ZZP basis in.
2.5
In de statuten van TGC is, voor zover van belang, bepaald dat alle aandeelhoudersbesluiten worden genomen bij volstrekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen (artikel 8.7 lid 2). Verder is bepaald dat bestuurders door de algemene vergadering van aandeelhouders worden geschorst en ontslagen, dat schorsing van een bestuurder niet langer kan duren dan drie (achtereenvolgende) maanden en dat een schorsing eindigt indien na verloop van de duur van de schorsing geen beslissing is genomen over de opheffing daarvan dan wel over ontslag (artikel 9.2 lid 2).
2.6
Op 1 november 2013 is de maatschap TGC opgericht. Maten in deze maatschap waren bij oprichting [C] , [G] en [B] .
2.7
De maatschap TGC kent, althans kende, een akte van maatschap (hierna: de maatschapsakte) waarin, voor zover hierna van belang, de volgende bepalingen zijn opgenomen:

Artikel 4: inbreng
(…)
2. Voorts brengt iedere maat de economische eigendom van de door haar gehouden aandelen in TGC B.V. in (…)
Artikel 5: bevoegdheden
1.
Ieder van de maten is bevoegd voor de maatschap te handelen en te tekenen zoals in het kader van de normale bedrijfsuitoefening gebruikelijk is, met dien verstande dat de medewerking van beide maten vereist is voor:
(…)
k. het uitoefenen van stemrecht op de aandelen TGC B.V. (…)
Artikel 11: einde van de maatschap
1.
De maatschap eindigt:
(…)
g. indien en zodra tot de respectieve vennootschapsorganen van de rechtspersoon-
maat andere personen toetreden dan:
1.
degenen die daarvan, (of van de organen van de besloten vennootschap(pen) met beperkte aansprakelijkheid welke weer aandeelhouder/rechtspersoon is/zijn van eerstbedoelde rechtspersoon), deel uitmaken op het ogenblijk dat de rechtspersoon tot de maatschap toetrad;
2.
degenen die daarvan deel zijn gaan uitmaken met toestemming van alle andere maten;”
2.8
Op grond van een in 2013 tot stand gekomen managementovereenkomst is de maatschap TGC het management van TGC gaan voeren.
2.9
[D] heeft op 10 december 2014 25% van de aandelen in TGC verworven van de toen zittende aandeelhouders. Vanaf dat moment telde TGC vier aandeelhouders die elk 25% van de aandelen hielden en die gezamenlijk het bestuur van TGC vormden.
2.1
[G] heeft bij overeenkomst van 15 april 2015 haar aandelen in TGC verkocht aan [C] , [B] en [D] . Als gevolg hiervan houden [C] , [B] en [D] sindsdien elk 1/3 van de aandelen in TCG. In die overeenkomst is voorts opgenomen dat [G] op de datum van de levering van de aandelen uit “maatschap TGC” zal treden (artikel 5 lid 3).
2.11
Blijkens de door de accountant samengestelde jaarrekening 2014 van “Maatschap TGC” d.d. 1 september 2015 waren [C] , [G] , [B] en [D] in het boekjaar 2014 maten in die maatschap.
2.12
Bij brief aan de accountant van september 2015 heeft “Maatschap TGC” onder meer laten weten in te stemmen met de door de accountant overhandigde jaarrekening 2014 van “Maatschap TGC”. Deze brief is namens “Maatschap TGC” ondertekend door [E] , [A] , [H] en [F] .
2.13
Blijkens de door de accountant samengestelde jaarrekening 2015 van “Maatschap TGC” d.d. 16 augustus 2016 waren [C] , [G] , [B] en [D] in het boekjaar 2015 maten in die maatschap, maar ontving [G] geen winstaandeel meer.
2.14
Onder begeleiding van consultant [I] zijn [E] , [A] en [F] begin april 2017 gezamenlijk gekomen tot een (groei)strategie voor Trifier, door Van der Meulen vastgelegd in een rapport van 7 april 2017 genaamd “
De duurzame groei van Trifier, naar een instituut in de zorg”.
2.15
Tussen enerzijds [A] en anderzijds [E] en [F] is medio 2017 een verschil van inzicht ontstaan over het door de onderneming te voeren beleid. Kort gezegd bepleit [A] sindsdien dat de samenwerkingspartners meer vanuit eigen ondernemerschap gaan acteren. [E] en [F] wensen echter een ondernemingsvorm te handhaven waarbij het collectief voorop staat.
2.16
Op 1 en 2 november 2017 hebben de heidagen “
Trifier Next Level” plaatsgevonden. Het verschil van inzicht over het te voeren beleid is toen uitgebreid aan bod gekomen. In dat verband is door [A] als oplossing voor dat probleem onder meer de mogelijkheid geopperd om uit elkaar te gaan.
2.17
Op 9 november 2017 heeft op het kantoor van de accountant en de fiscaal adviseur van Trifier, en onder diens begeleiding, over het ontstane verschil van inzicht een bespreking plaatsgevonden tussen [A] , [E] en [F] . [A] heeft toen onder meer te kennen gegeven de huidige ondernemingsvorm niet meer passend te vinden. Een voor 23 november 2017 voorzien vervolggesprek heeft door een verharding van de onderlinge verhoudingen niet meer plaatsgevonden.
2.18
[E] en [F] hebben bij brief aan [A] c.s. van 24 november 2017 aangestuurd op het vertrek van [A] omdat, zo stellen zij, [A] dit ook zelf heeft geopperd als oplossing voor het ontstane verschil van inzicht en zij de voorbije maanden signalen hebben ontvangen van medewerkers en klanten waaruit blijkt dat zij in relatie tot [A] problemen ervaren die betrekking hebben op bereikbaarheid en het nakomen van afspraken.
2.19
Op 8 december 2017 heeft een algemene vergadering van aandeelhouders van TGC plaatsgevonden. Op die vergadering is gestemd over een voorgenomen besluit tot schorsing van [B] als bestuurder van TGC. [C] en [D] hebben vóór gestemd; [B] heeft tegen gestemd. De voor het genomen besluit (hierna ook: het schorsingsbesluit) door [E] en [F] aangevoerde gronden zijn (i) strategische dwaling, (ii) disfunctioneren en (iii) grensoverschrijdend gedrag, bestaande uit het ernstige vermoeden dat [A] zichzelf klantgegevens en verkoopkansen van de onderneming heeft toegeëigend.
2.2
In de onderhavige enquêteprocedure heeft op 4 januari 2018 een mondelinge behandeling plaatsgevonden, alwaar partijen zijn overeengekomen met elkaar een mediationtraject in te gaan met het oog op ontvlechting van hun belangen. In dat kader hebben zij een mediationovereenkomst gesloten. Begin maart 2018 is het mediationtraject geëindigd zonder het bereiken van de doelstelling.
2.21
Op een op 8 maart 2018 gehouden algemene vergadering van aandeelhouders van TGC is gestemd over een voorgenomen besluit tot ontslag van [B] als bestuurder van TGC. [C] en [D] hebben vóór gestemd; [B] heeft tegen gestemd. De voor dit besluit (hierna ook: het ontslagbesluit) door [E] en [F] aangevoerde gronden zijn (i) de gronden die ook voor het schorsingsbesluit zijn aangevoerd (zie onder 2.19) en (ii) de omstandigheid dat [B] zich niet aan haar schorsing heeft gehouden. [A] zou hebben geweigerd telefoon en laptop in te leveren en na het eindigen van het mediationtraject zou hij (ook in strijd met gemaakte afspraken) klanten van de onderneming zijn blijven bedienen. [C] en [D] hebben toegezegd dat in afwachting van een oordeel van de Ondernemingskamer over het schorsingsbesluit c.q. het ontslagbesluit de managementfee aan [B] zal worden doorbetaald, dat aan derden geen mededelingen over het ontslag zullen worden gedaan en het ontslag niet in het handelsregister zal worden ingeschreven.
2.22
Op een op 22 maart 2018 gehouden algemene vergadering van aandeelhouders van TGC is wederom besloten tot ontslag van [B] als bestuurder van TGC. Aanleiding hiervoor was, aldus [C] c.s., de door [B] ingenomen stelling dat het ontslagbesluit van 8 maart 2018 nietig is omdat zij niet vooraf van de redenen voor het ontslag op de hoogte was gesteld. [B] was op de vergadering van 22 maart 2018 niet vertegenwoordigd.

3.De gronden van de beslissing

3.1
[A] c.s. hebben aan hun verzoek ten grondslag gelegd dat er gegronde redenen zijn voor twijfel aan een juist beleid en een juiste gang van zaken van TGC, Trifier en de maatschap TGC en dat gelet op de toestand van TGC en Trifier onmiddellijke voorzieningen dienen te worden getroffen. Ter toelichting hebben zij – zakelijk weergegeven en naar de Ondernemingskamer begrijpt – het volgende naar voren gebracht:
i. Vanaf medio november 2017, toen duidelijk moet zijn geworden dat ontvlechting van de belangen van enerzijds [A] en anderzijds [E] en [F] onontkoombaar is, voeren [E] en [F] een beleid dat gericht is op het buiten spel zetten van [A] . Zonder dat daarover met [A] overeenstemming is bereikt, maken [E] en [F] relaties en personeel duidelijk dat
zij– en niet [A] – de onderneming zullen voortzetten. Hun handelen legitimeren zij met de stelling dat zij de meerderheid binnen de onderneming vormen. Ze hebben er blijk van gegeven niet meer in staat te zijn zich te gedragen op een wijze die verwacht mag worden van een samenwerkingspartner, bestuurder en medeaandeelhouder.
ii. Het ontslagbesluit is niet rechtsgeldig gelet op de inhoud van dat besluit. Een verschil van inzicht over het te voeren beleid biedt onvoldoende grondslag voor het ontslag; de overige voor het ontslag aangevoerde omstandigheden missen feitelijke grondslag. Het ontslagbesluit is uiterst schadelijk voor de onderneming omdat de omzet van [A] daardoor wegvalt, hij de enige is met kennis van de financiële administratie en omdat een aantal projecten van hem persoonlijk afhankelijk is. Bij het ontslagbesluit is onvoldoende rekening gehouden met de relaties en de medewerkers van de onderneming. Mogelijke alternatieve oplossingen zijn niet betrokken in de besluitvorming. Het ontslagbesluit is bovendien niet noodzakelijk nu de gemaakte
stand stillafspraken door [B] in acht worden genomen.
iii. Ook de wijze van totstandkoming van het ontslagbesluit maakt dat het besluit niet rechtsgeldig is: [B] is vooraf niet geïnformeerd over de redenen van het ontslag, de oproep voor de algemene vergadering van aandeelhouders waarop het ontslagbesluit is genomen, is in strijd met artikel 9 van de mediationovereenkomst waarin is bepaald dat lopende het mediationtraject geen procedures worden gestart/gevoerd en het ontslagbesluit is niet genomen met de vereiste unanimiteit van stemmen. Ten aanzien van laatstgenoemd gebrek geldt dat [C] , [B] en [D] de maatschap TGC hebben voortgezet na uittreding van [G] . Zij zijn derhalve gebonden aan de in artikel 5 van de maatschapsakte opgenomen stemafspraak die inhoud dat slechts met unanimiteit van stemmen kan worden besloten tot het uitoefenen van stemrecht op de aandelen in TGC (zie onder 2.7). Ook afgezien van die stemafspraak geldt dat binnen een maatschap slechts met unanimiteit van de stemmen kan worden besloten. De maten in de maatschap TGC hebben daar ook altijd naar gehandeld.
3.2
TGC c.s. en [C] c.s. hebben primair aangevoerd dat [A] in zijn verzoek niet-ontvankelijk verklaard dient te worden omdat hij niet voldoet aan de vereisten van artikel 2:346 BW voor het indienen van een enquêteverzoek, alsmede dat [A] c.s. – althans [B] – niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun verzoek voor zover dat betrekking heeft op de maatschap TGC omdat het recht van enquête ten aanzien van een maatschap geen toepassing vindt. De Ondernemingskamer volgt hen in deze stellingen. Daarbij neemt zij in overweging dat [A] niet heeft gesteld, laat staan gemotiveerd, waarom hij als indirect aandeelhouder van TGC en Trifier in zijn verzoek moet worden ontvangen. Verder volgt uit artikel 2:344 BW dat de regeling van het enquêterecht is beperkt tot de aldaar genoemde rechtspersonen en derhalve ten aanzien van een maatschap geen toepassing vindt. [A] wordt niet ontvangen in zijn verzoek; [B] wordt niet ontvangen in haar verzoek ten aanzien van de maatschap TGC.
3.3
TGC c.s. en [C] c.s. hebben voorts aangevoerd dat [A] c.s. “niet-ontvankelijk” dienen te worden verklaard in hun verzoek tot het bij onmiddellijke voorziening nietig verklaren of terugdraaien van het schorsings-/ontslagbesluit, omdat de Ondernemingskamer niet bevoegd is een dergelijke voorziening te treffen. De Ondernemingskamer verwijst naar hetgeen hierna onder 3.7 wordt overwogen en ziet geen aanleiding om afzonderlijk op dit verweer in te gaan.
3.4
TGC c.s. en [C] c.s. hebben ook een zelfstandig verzoek gedaan. Daaraan hebben zij ten grondslag gelegd dat er gegronde redenen zijn voor twijfel aan een juist beleid en een juiste gang van zaken van de TGC en dat gelet op de toestand van TGC onmiddellijke voorzieningen dienen te worden getroffen. Ter toelichting hebben zij – kort samengevat – het volgende naar voren gebracht. Het gedrag van [A] vertoont al enkele jaren een patroon waarin hij steeds op strategisch niveau nieuwe ideeën uit en vervolgens in de uitvoering daarvan fouten maakt waarvoor hij anderen verantwoordelijk houdt. Daarop aangesproken, stelt hij opnieuw de strategie ter discussie. Vanaf augustus 2017 is [A] bezig een eigen koers te varen die moet leiden tot opsplitsing van de onderneming en het door hem verder gaan met ‘zijn’ klanten. Zijn eigen belang plaatst hij daarmee boven het belang van TGC en de met haar verbonden onderneming. [A] was vanaf dat moment zonder verklaring veelvuldig afwezig en onbereikbaar voor zijn collega’s die hij ook niet langer meer op de hoogte hield van zijn werkzaamheden. Klanten klaagden er regelmatig over dat hij toezeggingen niet nakwam en hij liet verkoopkansen liggen. In de periode vanaf november 2017 heeft hij medewerkers onder druk gezet om belastende verklaringen af te leggen over [E] en [F] . Ook bestaat het ernstige vermoeden dat [A] zichzelf klantgegevens en verkoopkansen van de onderneming heeft toegeëigend.
3.5
Partijen hebben over en weer (ook) inhoudelijk verweer gevoerd. De Ondernemingskamer zal hieronder waar nodig op deze verweren ingaan. Zij overweegt als volgt.
3.6
Partijen hebben elkaar over en weer verwijten gemaakt over hun rol in het eind 2017 ontstane conflict dat een oorsprong vindt in het verschil van inzicht over het door de onderneming te voeren beleid. In het midden kan hier blijven wie van betrokken partijen het gelijk in deze aan haar kant heeft. Op basis van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting kan genoegzaam worden vastgesteld dat tussen hen sprake is van een ernstige vertrouwensbreuk; partijen hebben dit ook onderkend. Deze vertrouwensbreuk gaat gepaard met verdere verwijten over en weer. Aannemelijk is geworden dat dit negatieve gevolgen heeft dan wel kan hebben voor de uitoefening van de ondernemingsactiviteiten van TGC.
3.7
Voorts verschillen partijen van mening over de vraag of rechtsgeldig is besloten tot het ontslag van [B] als bestuurder van TGC. In dat verband stelt de Ondernemingskamer voorop dat niet zij maar de gewone civiele rechter bevoegd is te beslissen over de (rechts)vraag of sprake is van een rechtsgeldig ontslagbesluit.
3.8
De Ondernemingskamer merkt evenwel op dat bij het ontslagbesluit in ieder geval in zoverre kanttekeningen zijn te plaatsen dat niet duidelijk is of [C] , [B] en [D] (nog) maten zijn in de “Maatschap TGC” of in enige andere maatschap en, in het verlengde daarvan, of in enig tussen hen (nog) geldende maatschapsakte een stemafspraak besloten ligt die maakt dat in hun onderlinge verhoudingen - en onder omstandigheden ook jegens de vennootschap - heeft te gelden dat in beginsel slechts unaniem tot het ontslag van [B] besloten had kunnen worden.
3.9
Uit hetgeen hierboven in 3.6 is overwogen met betrekking tot de ontstane vertrouwensbreuk volgt dat er gegronde redenen zijn om te twijfelen aan een juist beleid en een juiste gang van zaken van TGC. Waar sanering en herstel van gezonde verhoudingen tot de doeleinden van het enquêterecht behoren, is een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van TGC op zijn plaats. De Ondernemingskamer zal een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van TGC vanaf 1 augustus 2017 bevelen, waarin ook de (gang van zaken rond) de schorsing en het daarop volgende ontslag van [B] en de overige thans onbesproken gebleven bezwaren van partijen aan de orde kunnen komen. Voor het bevelen van een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van Trifier, door [B] zonder nadere motivering verzocht, ziet de Ondernemingskamer geen aanleiding.
3.1
Naar het oordeel van de Ondernemingskamer is het, gelet op de verstoorde onderlinge verhoudingen en gelet op de belangen van TGC, in verband met de toestand van de vennootschap noodzakelijk om bij wijze van onmiddellijke voorziening – voor zover nodig in afwijking van de statuten – een derde persoon tot bestuurder met beslissende stem benoemen, die als enige bevoegd is om de vennootschap zelfstandig te vertegenwoordigen en zonder wie de vennootschap niet vertegenwoordigd kan worden. Deze bestuurder zal zich bij de uitoefening van zijn bestuurstaak bij TGC naar eigen inzicht kunnen doen bijstaan door [B] op door hem te bepalen, nader te stellen voorwaarden. Ook kan deze bestuurder een oordeel vormen over de wens of noodzaak om [B] “haar” klanten te laten bedienen. Deze bestuurder mag het bovendien tot zijn taak rekenen te bezien of de geschillen tussen partijen alsnog kunnen worden opgelost door middel van een minnelijke regeling. De Ondernemingskamer ziet geen aanleiding voor het treffen van meer of andere voorzieningen.
3.11
De Ondernemingskamer zal de kosten van het onderzoek en de te benoemen bestuurder ten laste brengen van TGC.
3.12
De Ondernemingskamer acht ten slotte termen aanwezig de kosten van het geding tussen de verschenen partijen te compenseren zoals hierna te vermelden.

4.De beslissing

De Ondernemingskamer:
verklaart [A] niet-ontvankelijk in zijn verzoek;
verklaart Rosenboom Holding B.V. niet ontvankelijk in haar verzoek voor zover dit is gericht tegen maatschap TGC;
beveelt een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van Trifier Group of Companies B.V. over de periode vanaf 1 augustus 2017;
benoemt een nader aan te wijzen en aan partijen bekend te maken persoon teneinde het onderzoek te verrichten;
stelt het bedrag dat het onderzoek ten hoogste mag kosten vast op € 25.000, de verschuldigde omzetbelasting daarin niet begrepen;
bepaalt dat de kosten van het onderzoek ten laste komen van Trifier Group of Companies B.V. en dat zij voor de betaling daarvan ten genoegen van de onderzoeker voor de aanvang van diens werkzaamheden zekerheid dient te stellen;
benoemt mr. A.W.H. Vink tot raadsheer-commissaris, zoals bedoeld in artikel 2:350 lid 4 BW;
benoemt bij wijze van onmiddellijke voorziening met onmiddellijke ingang en vooralsnog voor de duur van het geding – voor zover nodig in afwijking van de statuten – een nader aan te wijzen en aan partijen bekend te maken persoon tot bestuurder van Trifier Group of Companies B.V. met beslissende stem en bepaalt dat deze bestuurder zelfstandig bevoegd is Trifier Group of Companies B.V. te vertegenwoordigen en dat zonder deze bestuurder Trifier Group of Companies B.V. niet vertegenwoordigd kan worden;
bepaalt dat het salaris en de kosten van deze bestuurder ten laste komen van Trifier Group of Companies B.V. en bepaalt dat Trifier Group of Companies B.V. voor de betaling daarvan ten genoegen van de bestuurder zekerheid dient te stellen vóór de aanvang van diens werkzaamheden;
compenseert de kosten van het geding tussen de verschenen partijen aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.A. Goslings, voorzitter, mr. M.M.M. Tillema en mr. A.W.H. Vink, raadsheren, prof. dr. R.A.H. van der Meer RA en drs. M.A. Scheltema, raden, in tegenwoordigheid van mr. S.M. Govers griffier, en in het openbaar uitgesproken door mr. M.M.M. Tillema op 4 juni 2018.