ECLI:NL:GHAMS:2018:1705

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 juni 2018
Publicatiedatum
1 juni 2018
Zaaknummer
200.211.225/01 OK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verhoging van het onderzoeksbudget in een vennootschapsrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam op 1 juni 2018 een beschikking gegeven inzake een verzoek tot verhoging van het onderzoeksbudget voor een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van Rabat Beheer B.V. Dit onderzoek was eerder bevolen bij beschikkingen van 18 en 20 juli 2017, waarbij een budget van € 25.000 was vastgesteld. De onderzoeker, mr. G.C. Endedijk, heeft verzocht om dit budget te verhogen naar € 35.000, omdat de kosten van het onderzoek hoger uitvielen dan oorspronkelijk begroot. De Ondernemingskamer heeft de partijen in de gelegenheid gesteld om hun standpunten over dit verzoek kenbaar te maken. Zowel de verzoeker als de belanghebbenden hebben bezwaar gemaakt tegen de verhoging van het budget, waarbij zij onder andere aanvoerden dat de onderzoeker zijn verzoek te laat had ingediend en dat niet alle werkzaamheden waren uitgevoerd zoals in het plan van aanpak was afgesproken.

De Ondernemingskamer heeft in haar beoordeling overwogen dat het aan de onderzoeker is om te bepalen hoe hij het onderzoek inricht en dat hij partijen voldoende gelegenheid heeft gegeven om te reageren op het concept plan van aanpak. De Ondernemingskamer heeft vastgesteld dat de bezwaren van de partijen niet opwegen tegen de noodzaak om het onderzoek voort te zetten en dat de verhoging van het budget gerechtvaardigd is. De Ondernemingskamer heeft daarom het verzoek van de onderzoeker ingewilligd en het budget verhoogd naar € 35.000, met de bepaling dat de kosten ten laste komen van Rabat Beheer B.V. en dat deze vennootschap zekerheid moet stellen voor de betaling van het verhoogde bedrag. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

beschikking
___________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
Zaaknummer: 200.211.225/01
beschikking van de Ondernemingskamer van 1 juni 2018
inzake
[A],
wonende te [....] ,
VERZOEKER,
advocaten:
mrs. T.S. Jansenen
A.S. van der Heide, beiden kantoorhoudende te Amsterdam,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RABAT BEHEER B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER,
niet verschenen,
e n t e g e n
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B.V. HANDELMAATSCHAPPIJ “BERG EN DAL”,
gevestigd te Amsterdam,
2.
[B],
wonende te [....] ,
BELANGHEBBENDEN,
advocaat:
mr. E.M. Soerjatin,kantoorhoudende te Amsterdam,
e n t e g e n
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ERGO MANAGEMENT B.V.,
gevestigd te Wassenaar,
BELANGHEBBENDE,
advocaten:
mrs. T.S. Jansenen
A.S. van der Heide, beiden kantoorhoudende te Amsterdam.

1.Het verloop van het geding

1.1
Voor het verloop van het geding verwijst de Ondernemingskamer naar haar beschikkingen van 18 en 20 juli 2017 in deze zaak.
1.2
Bij die beschikkingen heeft de Ondernemingskamer – voor zover thans van belang – een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van Rabat Beheer B.V. over de periode vanaf 1 juli 2016, bepaald dat het onderzoek ten hoogste € 25.000 (exclusief btw) mag kosten, mr. G.C. Endedijk (hierna: de onderzoeker) benoemd teneinde het onderzoek te verrichten, alsmede – bij wijze van onmiddellijke voorzieningen met onmiddellijke ingang en vooralsnog voor de duur van het geding, voor zover nodig in afwijking van de statuten – mr. J.G. Princen (hierna: de bestuurder) benoemd tot derde bestuurder van Rabat Beheer B.V. met beslissende stem en bepaald dat deze bestuurder zelfstandig bevoegd is Rabat Beheer B.V. te vertegenwoordigen en dat zonder deze bestuurder Rabat Beheer B.V. niet vertegenwoordigd kan worden.
1.3
Bij brief van 25 april 2018 heeft de onderzoeker verzocht het onderzoeksbudget te verhogen met € 10.000 tot in totaal € 35.000 (exclusief btw), onder bijvoeging van een viertal declaraties met bijbehorende urenspecificaties van de tot en met 25 april 2018 verrichte werkzaamheden, die sluiten op een totaalbedrag van € 33.886,10 (exclusief btw).
1.4
Bij brief van 26 april 2018 heeft de secretaris van de Ondernemingskamer partijen in de gelegenheid gesteld zich over dat verzoek uit te laten.
1.5
Bij brief ter griffie ontvangen op 1 mei 2018 heeft de bestuurder namens Rabat Beheer B.V. zich gerefereerd aan het oordeel van de Ondernemingskamer.
1.6
Bij brief van 3 mei 2018 met bijlagen heeft [B] , mede namens B.V. Handelsmaatschappij “Berg en Dal”, bezwaar gemaakt tegen de verzochte verhoging van het onderzoeksbudget tot € 35.000.
1.7
Bij brief van 7 mei 2018 heeft ook [A] bezwaar gemaakt tegen de verzochte verhoging tot € 35.000.
1.8
De secretaris van de Ondernemingskamer heeft de onderzoeker bij brief van 14 mei 2018 in de gelegenheid gesteld zich over de hiervoor in 1.5 tot en met 1.7 weergegeven reacties van partijen uit te laten, van welke gelegenheid de onderzoeker gebruik heeft gemaakt bij brief van 22 mei 2018 met bijlage.

2.De gronden van de beslissing

2.1
Ter toelichting van zijn verzoek heeft de onderzoeker een specificatie van de door hem verrichte werkzaamheden bijgevoegd en daaraan toegevoegd dat partijen thans doende zijn een minnelijke regeling te treffen en het onderzoek daarom voorlopig wordt aangehouden. Indien er geen schikking wordt bereikt, zal het onderzoek moeten worden voortgezet en zal een verdere ophoging van het onderzoeksbudget benodigd zijn, aldus de onderzoeker.
2.2
Het bezwaar van [B] komt er – kort samengevat – op neer dat de onderzoeker zijn verzoek te laat heeft ingediend. Hij had om verhoging van het onderzoeksbudget moeten vragen onmiddellijk nadat hem was gebleken dat het betaalde voorschot ontoereikend zou zijn voor vergoeding van alle onderzoekskosten. Eerst op 23 april 2018 heeft de onderzoeker partijen laten weten dat de declaraties van 16 februari 2018 (over de periode januari 2018) en 13 april 2018 (over de periode februari en maart 2018) niet meer (volledig) voldaan konden worden van het betaalde voorschot van € 25.000 en de vennootschap verzocht de resterende declaraties te voldoen. Voorts maakt [B] inhoudelijk bezwaar tegen het verzoek. Diverse werkzaamheden uit het plan van aanpak zijn niet uitgevoerd, zoals het toesturen van een summiere voortgangsrapportage en het interviewen van de procespartijen. De uitgevoerde werkzaamheden lijken de gedeclareerde bedragen niet te rechtvaardigen, aldus [B] .
2.3
Het bezwaar van [A] komt er – kort samengevat – op neer dat hij niet is geïnterviewd door de onderzoeker en dat hij, anders dan in het plan van aanpak staat vermeld, geen summiere tussentijdse rapportage heeft ontvangen. Voorts meent hij dat het onderzoek niet door een assistent maar door de benoemde onderzoeker zelf dient te worden uitgevoerd en maakt hij bezwaar tegen het door de onderzoeker gehanteerde uurtarief in relatie tot de aard van de zaak.
2.4
De onderzoeker heeft – kort samengevat – als volgt gereageerd op de bezwaren van [B] en [A] . In verband met schikkingsonderhandelingen is de aanvang van het onderzoek in eerste instantie in overleg met betrokkenen aangehouden en vervolgens pas in september 2017 aangevangen. Op 13 november 2017 heeft de onderzoeker, na inspraak van partijen op het conceptplan, een definitief plan van aanpak opgesteld en vervolgens aan partijen toegestuurd. Ook daarin staat vermeld dat de onderzoeker zich bij de uitvoering van het onderzoeken laat ondersteunen door een secretaris. Partijen hebben nimmer bezwaar gemaakt tegen de inzet van een secretaris dan wel tegen het gehanteerde, overigens gemodereerde, tarief. Voor zover het betaalde voorschot dat toeliet, zijn de declaraties telkens met voorafgaande goedkeuring van de bestuurder uit dat voorschot voldaan. Als onderdeel van het onderzoek zijn vooralsnog zes personen geïnterviewd, welke werkzaamheden, inclusief voorbereiding en verwerking van de gegevens, tijdrovend bleken, mede in verband met de beroepen van deze personen. Tot het afnemen van de interviews van partijen en de bestuurder is het tot op heden niet gekomen omdat partijen met elkaar in overleg zijn c.q. waren over een schikking, waarna in overleg met onder meer de bestuurder is besloten het onderzoek voorlopig stil te leggen. Dit laatste is door de onderzoeker begin februari 2018 aan partijen bevestigd, met de toevoeging dat er nog wel werkzaamheden te verrichten waren. De onderzoeker heeft ervoor gekozen niet al in februari 2018 een verzoek als het onderhavige in te dienen, omdat hij de toen lopende schikkingsonderhandeling daarmee niet wilde belasten. Ook wijst hij in dat verband op de beperkte omvang van de overschrijding ten opzichte van de omvang van de met de schikking gemoeide belang. Dat er geen tussentijdse berichten zijn verstuurd is volgens de onderzoeker onder meer gelegen in het feit dat de daadwerkelijke onderzoeksperiode slechts heeft geduurd van medio november 2017 tot en met einde januari 2018, waarbij de werkzaamheden voornamelijk bestonden uit het afnemen van voornoemde interviews, en in het belang van het onderzoek ervoor is gekozen die informatie nog niet te delen met de partijen, zo begrijpt de Ondernemingskamer.
2.5
De Ondernemingskamer overweegt als volgt. Het ligt in de rede dat de onderzoeker, eerder dan hij thans heeft gedaan, om verhoging van het onderzoeksbudget vraagt, zodra hij voorziet dat het vastgestelde onderzoeksbudget niet toereikend is. De door de onderzoeker aangevoerde omstandigheid dat hij de op dat moment (februari 2018) lopende schikkingsonderhandelingen niet met een dergelijk verzoek wilde belasten doet daar niet aan af. Het verzoek is echter niet zo laat ingediend dat het thans niet meer in behandeling kan worden genomen.
2.6
Bij de beoordeling van de redelijkheid van het verzoek stelt de Ondernemingskamer voorop dat het in beginsel aan de onderzoeker is om te bepalen op welke wijze hij het onderzoek inricht. Zoals afdoende uit de overgelegde stukken blijkt zijn partijen in de gelegenheid gesteld te reageren op het concept plan van aanpak, dat onder meer voorziet in de inzet van een secretaris. Partijen hebben daartegen destijds geen bezwaar geuit. De inzet van een secretaris alsmede het voor haar gehanteerde, substantieel lagere tarief zijn naar het oordeel van de Ondernemingskamer niet onredelijk. De onderzoeker heeft onder verwijzing naar het plan van aanpak en de gespecificeerde declaraties voldoende toegelicht waaruit de werkzaamheden hebben bestaan. De opgegeven en gespecificeerde werkzaamheden die in het kader van het onderzoek tot op heden zijn verricht, zijn als zodanig niet betwist. Het voor de werkzaamheden van de onderzoeker zelf gehanteerde uurtarief is inderdaad naar het oordeel van de Ondernemingskamer, zeker gezien de beperkte mate van complexiteit van de zaak, vrij fors te noemen, maar, mede gelet op het feit dat voor veel van de werkzaamheden een secretaris tegen een lager tarief wordt ingezet, niet zodanig dat de Ondernemingskamer het onredelijk hoog acht.
2.7
Dat onderdelen van het onderzoek, zoals het afnemen van interviews van partijen, nog niet zijn uitgevoerd is naar het oordeel van de Ondernemingskamer begrijpelijk tegen de achtergrond van de huidige en eerdere tijdelijke opschortingen van het onderzoek. Tegen diezelfde achtergrond komt het de Ondernemingskamer niet onredelijk voor dat de onderzoeker partijen tot op heden geen summiere voortgangsrapportage heeft toegestuurd, te meer nu de onderzoeker zich in het plan van aanpak op dat punt uitdrukkelijk het recht heeft voorbehouden dit naar eigen inzicht te zullen doen indien hij dat nodig acht. De onderzoeker heeft afdoende toegelicht dat gelet op de
de factobeperkte periode van onderzoek en de nog te ondernemen stappen – interviews met partijen zelf – zo begrijpt de Ondernemingskamer, een tussentijdse voortgangsrapportage naar zijn inzicht tot nog toe niet opportuun was.
2.8
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en nu de Ondernemingskamer het verzochte onderzoeksbudget niet onredelijk voorkomt, zal zij het verzoek van de onderzoeker inwilligen op de hierna te vermelden wijze.

3.De beslissing

De Ondernemingskamer:
verhoogt het bedrag dat het bij de beschikking van 18 juli 2017 bevolen onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van Rabat Beheer B.V., ten hoogste mag kosten tot € 35.000 (exclusief btw);
bepaalt dat de kosten van het onderzoek ten laste komen van Rabat Beheer B.V. en dat zij ten behoeve van de onderzoeker op zijn verzoek en op de door hem te bepalen wijze (aanvullende) zekerheid dient te stellen voor de betaling van (de verhoging van) dit bedrag;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.J. Wolfs, voorzitter, mr. J. den Boer en mr. M.M.M. Tillema, raadsheren, drs. J.S.T. Tiemstra RA en W. Wind, raden, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Prins, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 1 juni 2018.