ECLI:NL:GHAMS:2018:1701

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 mei 2018
Publicatiedatum
1 juni 2018
Zaaknummer
200.232.315/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling minderjarigen; afwijzing verzoek van de gecertificeerde instelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen [minderjarige A] en [minderjarige B]. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft de beschikking van de kinderrechter van 30 oktober 2017 aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling was verlengd. De vader stelt dat de gronden voor de ondertoezichtstelling niet langer aanwezig zijn, omdat hij zelf de nodige hulpverlening voor de kinderen heeft georganiseerd en de kinderen niet meer in hun ontwikkeling worden bedreigd door de spanningen tussen de ouders. De gecertificeerde instelling (GI) heeft echter betoogd dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk blijft vanwege de complexe problematiek van de kinderen, waaronder gedragsstoornissen en de impact van het ontbreken van contact tussen de ouders.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof de situatie van de kinderen en de rol van de vader en de GI besproken. De vader heeft aangegeven dat hij de zorg voor de kinderen op zich neemt en dat de hulpverlening die hij heeft ingeschakeld toereikend is. De GI heeft echter gesteld dat de kinderen nog steeds ondersteuning nodig hebben en dat de ondertoezichtstelling moet voortduren om hun ontwikkeling te waarborgen. De raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om de ondertoezichtstelling te handhaven, gezien de complexe problematiek van de kinderen.

Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat, hoewel er nog steeds zorgen zijn over de ontwikkeling van de kinderen, de GI onvoldoende heeft aangetoond dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is in een gedwongen kader. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd voor zover deze de verlenging van de ondertoezichtstelling betreft en het verzoek van de GI in die zin afgewezen. De beschikking is voor het overige bekrachtigd, en het hof heeft de griffier verzocht om een afschrift van de uitspraak toe te zenden aan de rechtbank Amsterdam.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.232.315/01
zaaknummer rechtbank: C/15/264629 / JU RK 17-1648
beschikking van de meervoudige kamer van 8 mei 2018 inzake
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. P. van de Kolk te Haarlem,
en
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- [de moeder] (hierna te noemen: de moeder);
- de minderjarige [minderjarige A] (hierna te noemen: [minderjarige A] );
- de minderjarige [minderjarige B] (hierna te noemen: [minderjarige B] ).
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie: Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, (hierna te noemen: de kinderrechter) van 30 oktober 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 29 januari 2018 in hoger beroep gekomen van bovengenoemde beschikking van 30 oktober 2017.
2.2
De GI heeft op 28 februari 2018 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vader van 27 maart 2018 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de vader van 30 maart 2018 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum.
2.4
De mondelinge behandeling is op 6 april 2018 aangevangen. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer [X] .
De mondelinge behandeling is vervolgens aangehouden, omdat de GI niet was verschenen.
2.5.
Na voornoemde mondelinge behandeling is bij het hof het volgende stuk ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vader van 10 april 2018 met bijlagen, ingekomen op 11 april 2018.
2.6.
De mondelinge behandeling is voortgezet op 13 april 2018. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer [X]
De moeder heeft zich bij e-mail aan het hof van 13 april 2018 afgemeld en is niet ter zitting verschenen.
2.7
Het hof heeft [minderjarige A] en [minderjarige B] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Ter mondelinge behandeling van 13 april 2018 heeft de vader een brief van [minderjarige A] en een brief van [minderjarige B] overgelegd. Na schorsing van de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van die brieven zakelijk weergegeven.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder (hierna gezamenlijk te noemen: de ouders) zijn [in] 1993 gehuwd. Het huwelijk is op 12 maart 2015 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 26 november 2014 in de registers van de burgerlijke stand. Uit het huwelijk zijn geboren:
- [minderjarige A] , [in] 2002 te [plaats] en
- [minderjarige B] , [in] 2004 te [plaats] .
[minderjarige A] en [minderjarige B] worden hierna gezamenlijk ook ‘de kinderen’ genoemd. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
3.2
Bij genoemde beschikking van 26 november 2014 is, voor zover thans in hoger beroep van belang, bepaald dat partijen zijn overeengekomen hetgeen zoals in het aangehechte ouderschapsplan is opgenomen. Hierin is onder meer opgenomen dat de kinderen één keer in de veertien dagen een weekend bij de moeder verblijven.
3.3
Bij beschikking van de kinderrechter van 18 november 2015 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering voor de duur van een jaar.
3.4
Bij beschikking van 3 maart 2017 is, voor zover thans van belang, op verzoek van de vader, de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering vervangen door de GI.
3.5
De ondertoezichtstelling van de kinderen is bij beschikking van de kinderrechter van 25 oktober 2016, bekrachtigd bij beschikking van dit hof van 10 oktober 2017, verlengd tot 18 november 2017.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd met ingang van 18 november 2017 tot 18 mei 2018. Deze beschikking is gegeven op het verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling van de kinderen te verlengen voor de duur van een jaar.
4.2
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek van de GI alsnog af te wijzen.
4.3
De GI verzoekt het door de vader ingestelde hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 247, tweede lid, in staat zijn te dragen.
5.2
De vader stelt met zijn grieven dat de gronden voor de ondertoezichtstelling niet langer aanwezig zijn en dat de kinderrechter de ondertoezichtstelling ten onrechte heeft verlengd. De vader voert daartoe onder meer het volgende aan. De spanningen tussen de ouders en het ontbreken van communicatie en overleg tussen hen bedreigen de kinderen niet (langer) in hun ontwikkeling. De ouders hebben sinds 2013 geen contact meer met elkaar en de moeder heeft laten weten geen contact meer te willen met de vader en de kinderen. Hij is hierdoor in de praktijk de enige opvoeder van de kinderen. De vader ziet dat het ontbreken van contact met hun moeder de problematiek van de kinderen vergroot en heeft zich voortdurend ingezet voor omgang tussen de moeder en de kinderen. Nu dit niet van de grond is gekomen, dient er duidelijkheid en rust te komen. De ondertoezichtstelling is ook niet nodig vanwege problematisch gedrag van de kinderen. Er is wel sprake van langdurige problematiek van de kinderen, maar daarvoor heeft de vader zelf de noodzakelijke hulpverlening ingezet en de GI vindt andere en/of aanvullende hulpverlening niet nodig. De ondertoezichtstelling heeft geen toegevoegde waarde en schaadt niet alleen de kinderen, maar ook de vader, aldus de vader.
5.3
De GI voert aan dat de gronden voor een ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn. De kinderen worden door hun eigen problematiek en het ontbreken van contact tussen de ouders belast en worden belemmerd in hun ontwikkeling. Bij [minderjarige A] is sprake van Multiple Complex Developmental Disorder (MCDD), een disharmonisch intelligentieprofiel en van sterke kenmerken van Nonverbal Learning Disorder (NLD). Zij heeft veel behoefte aan rust en regelmaat. Ook heeft zij een sterke fantasie en vertoont zij wegloopgedrag in stressvolle situaties. [minderjarige B] heeft een oppositioneel-opstandige gedragsstoornis (ODD). Zijn gedrag kan in periodes van spanning escaleren, waarbij hij agressief wordt tegen [minderjarige A] en de vader. Hij wordt gepest en vertoont ook zelf, op school en thuis, pestgedrag. De vader is betrokken bij de kinderen en wil hen geven wat ze nodig hebben. Dit moet echter wel precies op zijn manier. Indien dit niet gebeurt, wordt de samenwerking met de vader heel lastig.
Het (gebrek aan) contact tussen de ouders heeft nog steeds een grote impact op de omgang tussen de moeder en de kinderen. De jeugdzorgwerker heeft in februari 2018 contact gehad met de moeder, nadat de moeder de GI had gebeld. De moeder mist de kinderen en wil [minderjarige A] graag zien, maar wil geen enkel contact met de vader. De GI vindt dat de mogelijkheden tot het bewerkstelligen van omgang binnen het kader van de ondertoezichtstelling nog niet zijn uitgeput.
5.4
De raad heeft ter zitting in hoger beroep het hof geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. Bij beide kinderen is sprake van zeer complexe problematiek. De kinderen moeten een stabiele basis hebben en deze basis wordt op dit moment door de vader gevormd. De hulp die zij daar krijgen is nu toereikend, maar dat was voorheen niet zo. De raad is van mening dat een neutraal persoon in de vorm van een gezinsmanager nodig is om de eventuele mogelijkheden voor omgang te bezien.
5.5
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is onder meer het volgende gebleken. Bij beide kinderen bestaan al vanaf een vroeg stadium zorgen over hun ontwikkeling. Zowel [minderjarige A] als [minderjarige B] heeft te kampen met kind-eigen problematiek. De vader zet veel jeugdhulp in om de problematiek van de kinderen aan te pakken. Bij de Praktijk [Y] wordt door [A] gewerkt aan traumabehandeling voor de kinderen. Uit haar mail van 3 april 2018 blijkt dat [minderjarige A] klaar is voor de traumabehandeling en dat met de behandeling van [minderjarige B] zal worden begonnen zodra hij er ook klaar voor is. Voorwaarde voor de behandeling is wel dat de zogenoemde randvoorwaarden stabiel blijven. Er wordt daarom geadviseerd dat de kinderen in ieder geval tot na de behandeling geen contact hebben met de moeder. Voorts hebben zowel [minderjarige A] als [minderjarige B] een eigen begeleider van Youthcare en wordt de kindbehartiger [B] ingezet. Ter zitting heeft de GI desgevraagd verklaard dat de ingezette hulpverlening de juiste is.
Uit het OTS-plan van 16 september 2017 blijkt dat de (thans nog resterende) doelen van de ondertoezichtstelling waren: het organiseren van een Eigen Kracht Conferentie (EKC) en het realiseren van een constructie waardoor [minderjarige A] contact kan hebben met haar moeder zonder dat de vader en de moeder contact hebben met elkaar. Ter zitting is, mede uit hetgeen daarover door de GI is verklaard, gebleken dat deze doelen inmiddels achterhaald zijn. Het regelen van omgang is op zich geen doel meer. Het doel van de ondertoezichtstelling is nu om meer zicht te krijgen op de kinderen en - waar het kan samen met vader - te monitoren wat er nodig is, gezien vanuit het belang van de kinderen.
De kinderen geven in hun brieven aan het hof aan dat de ondertoezichtstelling stress oplevert en in hun ogen niet werkt. [minderjarige A] geeft hierbij aan dat ze het niet leuk vindt dat ze haar moeder niet meer ziet, maar dat ze niet gelooft dat een ondertoezichtstelling dat probleem kan oplossen.
5.6
Hoewel het hof de ernstige bedreiging van de ontwikkeling van beide kinderen nog aanwezig acht, heeft de GI naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd dat deze bedreiging thans niet in een vrijwillig kader kan worden afgewend. Voortzetting van de huidige intensieve hulpverlening acht het hof zeer belangrijk. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting is echter gebleken dat de vader deze hulpverlening, die de GI en de raad voldoende toereikend achten, grotendeels zelf heeft georganiseerd en dat hij deze ook wil laten voortduren. Voorts blijkt uit de overgelegde rapportages van de thans ingezette hulpverleners niet dat de opstelling van de vader een effectieve en efficiënte (voortzetting van de) hulpverlening in de weg staat. Hieruit volgt ook dat een persoonlijkheidsonderzoek naar de vader, zoals was voorgesteld door de GI, niet noodzakelijk is. Het hof is dan ook van oordeel dat de zorg, die in verband met het wegnemen van bovengenoemde bedreiging van de kinderen noodzakelijk is, door de vader voldoende wordt geaccepteerd.
Anders dan ten tijde van de bestreden beschikking is inzet van de hulpverlening voor contactherstel met de moeder, gelet op het advies van de behandelaar van de kinderen, vooralsnog niet meer aan de orde. Zodra de hulpverlening bij de kinderen mogelijkheden voor contactherstel met de moeder ziet, kan zij de kinderen (die inmiddels reeds 16 en 14 jaar oud zijn) begeleiden in het zoeken van dit contact. Dat daarvoor een gedwongen kader in de vorm van de ondertoezichtstelling nodig is, is niet, dan wel onvoldoende gebleken.
Gezien het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking vernietigen voor zover deze ziet op de verlenging van de ondertoezichtstelling vanaf heden en het inleidend verzoek van de GI in zoverre afwijzen.
5.7
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep, voor zover daarbij de ondertoezichtstelling van [minderjarige A] en [minderjarige B] is verlengd voor de periode vanaf heden, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst af het inleidend verzoek van de GI, voor zover dit ziet op de verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige A] en [minderjarige B] vanaf heden;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Amsterdam, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Kok, mr. M.F.G.H. Beckers en mr. C.E. Buitendijk, in tegenwoordigheid van mr. S.C.G.A. Duivenvoorde als griffier en is op 8 mei 2018 in het openbaar uitgesproken.