ECLI:NL:GHAMS:2018:1685

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 mei 2018
Publicatiedatum
30 mei 2018
Zaaknummer
23-004210-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake wederspannigheid en rechtmatigheid aanhouding

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld tot een geldboete van €350,- voor wederspannigheid, waarbij hij zich op 6 april 2016 in Amsterdam met geweld had verzet tegen een ambtenaar, een wijkagent. De verdachte had zich verzet tegen zijn aanhouding door zich met kracht in de tegengestelde richting te bewegen en had de verbalisant herhaaldelijk verteld dat hij zijn legitimatiebewijs niet zou geven. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat er slechts aantekening was gedaan op basis van artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft de feiten en omstandigheden rondom de aanhouding en het verzet van de verdachte zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat er voldoende wettelijke grondslag was voor de aanhouding. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlasteleggingen, maar het hof achtte de wederspannigheid bewezen. De opgelegde straf werd gehandhaafd, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de geldboete niet betaald zou worden. Het hof benadrukte de ernst van het gedrag van de verdachte, dat niet alleen het werk van de politie bemoeilijkt, maar ook een gebrek aan respect voor het openbaar gezag toont.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004210-17
datum uitspraak: 29 mei 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 27 november 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-073872-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 15 mei 2018.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 6 april 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een of meer ambtenaren, [slachtoffer], werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, te weten wijkagent, door opzettelijk gewelddadig eenmaal of mermalen zich met kracht in tegengestelde richting te bewegen dan waarheen voornoemde [slachtoffer] hem wilde brengen en/of door een of meerdere slaande beweging(en) te maken in de richting van en/of op of tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer];
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Overweging met betrekking tot het bewijs

De raadsman heeft vrijspraak van het tenlastegelegde betoogd en hiertoe aangevoerd dat ten aanzien van de verdachte op het moment van staande houden en de daarop volgende aanhouding geen verdenking bestond van enig strafbaar feit, zodat de desbetreffende politieambtenaar niet werkzaam was in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Het hof gaat uit van de volgende feiten.
Politieambtenaar [slachtoffer] (hierna: de verbalisant) was bezig met het controleren van kentekens van auto’s toen de verdachte hem aansprak. Hierop volgde een woordenwisseling tussen de verbalisant en de verdachte, waarbij de verdachte zei: “wat ben jij zielig”. Hierop vroeg de verbalisant aan de verdachte wie hij was. De verdachte antwoordde dat dit de verbalisant niets aanging, waarna de verbalisant de verdachte om zijn legitimatiebewijs vroeg. Toen de verdachte reageerde met de woorden: “Nee, dat krijg je niet”, en hij wilde weglopen, vorderde de verbalisant het legitimatiebewijs van de verdachte. De verbalisant pakte de verdachte vast en zei tegen hem dat hij was staande gehouden. De verdachte zei vervolgens dat de verbalisant hem eerst los moest laten en hij dan zijn legitimatiebewijs zou geven. Toen de verbalisant zei dat hij de verdachte niet los zou laten, zei de verdachte: “je krijgt hem niet, je krijgt hem niet”. Vervolgens heeft de verbalisant de verdachte aangehouden op verdenking van overtreding van de Wet op de Identificatieplicht. De verdachte verzette zich tegen zijn aanhouding door zich met kracht in een tegengestelde richting te bewegen dan die waarin de verbalisant hem wilde brengen.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt het volgende.
Uit bovengenoemde feiten en omstandigheden leidt het hof af dat op het moment van de aanhouding jegens de verdachte de verdenking bestond dat hij niet voldeed aan de op grond van artikel 2 van de Wet op de Legitimatieplicht geldende verplichting op eerste vordering van de verbalisant een identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden. In zoverre was er een wettelijke grondslag voor het handelen van de verbalisant en was hij werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening. Naar het oordeel van het hof bestond die verdenking tevens op het moment dat de verbalisant de verdachte staande hield en vastpakte. Dat dit min of meer gelijktijdig plaatsvond met de vordering tot inzage van het legitimatiebewijs doet in dit geval hieraan niet af, gelet op de uitingen van de verdachte en het feit dat hij op dat moment wilde weglopen. De verbalisant hoefde onder deze omstandigheden ook geen gevolg te geven aan het verzoek van de verdachte hem los te laten, nu het niet aannemelijk is dat het handelen van de verbalisant disproportioneel was en de verdachte hierdoor is belemmerd in het tonen van zijn legitimatiebewijs.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 6 april 2016 te Amsterdam zich met geweld heeft verzet tegen een ambtenaar, [slachtoffer], werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten wijkagent, door opzettelijk gewelddadig zich met kracht in tegengestelde richting te bewegen dan waarheen [slachtoffer] hem wilde brengen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
wederspannigheid.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 350, subsidiair zeven dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan wederspannigheid. Dergelijk gedrag is ernstig, niet alleen omdat hiermee het werk van de politie wordt bemoeilijkt, maar ook omdat dit getuigt van een gebrek aan respect voor het openbaar gezag.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c, 63 en 180 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 350,00 (driehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
7 (zeven) dagen hechtenis.
Vernietigt de strafbeschikking van 15 april 2016 met CJIB-nummer 7132 5420 0256 6731.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. M.L.M. van der Voet en mr. A.M. Ruige, in tegenwoordigheid van R.L. Vermeulen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 mei 2018.
mr. A.M. Ruige is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[...]