ECLI:NL:GHAMS:2018:1666

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 april 2018
Publicatiedatum
28 mei 2018
Zaaknummer
23-002205-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernieling van een ruit van een schuifdeur door een verdachte in beschonken toestand

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen van een ruit van een schuifdeur, toebehorende aan een benadeelde partij, op 30 maart 2015 in Amsterdam. De verdachte heeft in beschonken toestand een trappende beweging gemaakt tegen de ruit, wat resulteerde in de vernieling. De raadsman heeft vrijspraak bepleit, maar het hof oordeelt dat de verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat de ruit zou worden vernield. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 16 uren, rekening houdend met zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder zijn recente verbetering in levensomstandigheden en het feit dat hij geen recente strafbare feiten heeft gepleegd. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 409,26 toegewezen, omdat de schade als gevolg van de vernieling voldoende is aangetoond. Het hof heeft de verdachte ook verplicht om de schadevergoeding te betalen, met wettelijke rente vanaf de datum van de vernieling.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002205-17
datum uitspraak: 13 april 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 19 juni 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-094290-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1967,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 30 maart 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 maart 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een (schuif)deur, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd om proceseconomische redenen.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft vrijspraak bepleit omdat de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had op de vernieling van de ruit.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
De verdachte heeft in beschonken toestand een trappende beweging tegen de ruit van een schuifdeur van een politiebureau in Amsterdam gemaakt. Als gevolg hiervan is de ruit vernield. De verdachte droeg op dat moment aan zijn voeten zogenoemde legerkisten. Het hof is, anders dan de raadsman, van oordeel dat de gedraging van de verdachte naar haar uiterlijke verschijningsvorm, mede gelet op het door de verdachte gedragen schoeisel, dermate gericht was op vernieling van de ruit dat het niet anders kan dan dat hij tenminste bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat deze door zijn toedoen zou worden vernield. Daaraan doet niet af hetgeen de raadsman heeft aangevoerd over de sterkte van het betreffende glaswerk.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 maart 2015 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een schuifdeur, toebehorende aan [benadeelde], heeft vernield.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 16 uren, subsidiair acht dagen vervangende hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de fysieke gesteldheid van de verdachte alsmede zijn draagkracht, nu de verdachte slechts een daklozenuitkering ontvangt.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vernieling door tegen een ruit van een schuifdeur van de politie Amsterdam te schoppen. Dit feit getuigt van een gebrek aan respect voor andermans eigendom.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij zijn daklozenbestaan achter zich heeft gelaten, sinds een aantal maanden een woning heeft en dat er geen sprake meer is van alcoholmisbruik. Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 16 maart 2018 is hij eerder voor strafbare feiten veroordeeld, maar heeft hij recentelijk geen misdrijven begaan. In deze persoonlijke omstandigheden ziet het hof aanleiding de door de advocaat-generaal gevorderde straf in voorwaardelijke vorm op te leggen.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 16 uren passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ter hoogte van € 409,26. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering in haar geheel dient te worden toegewezen.
Van de zijde van de verdachte is de vordering niet betwist. Aangezien uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks de materiële schade als opgevoerd heeft geleden, is de verdachte tot vergoeding van die schade gehouden en zal de vordering worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
16 (zestien) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
8 dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 409,26 (vierhonderdnegen euro en zesentwintig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 409,26 (vierhonderdnegen euro en zesentwintig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
8 (acht) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente op 30 maart 2015.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. M.J.A. Duker en mr. M.R. Cox, in tegenwoordigheid van R. Rasink, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 april 2018.
Mr. M.R. Cox is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]