ECLI:NL:GHAMS:2018:1653

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 mei 2018
Publicatiedatum
24 mei 2018
Zaaknummer
23-004415-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake diefstal en gebruik van een niet op naam gesteld paspoort

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1966 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld voor diefstal en het gebruik van een niet op zijn naam gesteld paspoort. De tenlastelegging omvatte twee feiten: de diefstal van een rugtas en laptop op 3 december 2017 in Amsterdam, en het opzettelijk gebruik van een paspoort dat niet op zijn naam was gesteld. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de Koninklijke Marechaussee onderzoek heeft gedaan naar de echtheid van het paspoort en heeft bevestigd dat de verdachte en de persoon op het paspoort dezelfde zijn. Hierdoor kon niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat de verdachte opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een paspoort dat niet op zijn naam was gesteld, wat leidde tot vrijspraak voor dit feit. Het hof heeft echter wel bewezen geacht dat de verdachte de rugtas en laptop heeft gestolen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 58 dagen, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in overweging genomen, evenals de impact op de slachtoffers, en heeft besloten tot een lagere straf dan eerder opgelegd door de politierechter.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004415-17
datum uitspraak: 4 mei 2018
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 12 december 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-703001-17 tegen een persoon:
Gedagvaard als:
[verdachte 1],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1966,
adres: thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
Zichzelf noemende:
[verdachte 2] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 2] 1973,
adres: thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 mei 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 03 december 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een rugtas (met inhoud) en/of een laptop (Apple Macbook), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
2:
hij op of omstreeks 03 december 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk gebruik heeft gemaakt van een niet op zijn naam gesteld reisdocument en/of identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, te weten een paspoort uit Kameroen (documentnummer 0585732) op naam van [benadeelde 2] , door zich hiermee te legitimeren bij een of meer verbalisanten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof komt tot een andere bewezenverklaring en een andere strafoplegging.

Vrijspraak van feit 2

Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de Koninklijke Marechaussee (hierna: KMar) onderzoek heeft gedaan naar de echtheid van het paspoort van de verdachte en gezichtsvergelijkend onderzoek heeft uitgevoerd. De KMar heeft bevestigd dat de verdachte en de persoon op het paspoort, op naam van [benadeelde 2] , geboren op [geboortedatum 2] 1973, één en dezelfde persoon zijn en dat het paspoort echt is bevonden. Het hof is van oordeel dat gelet op het bovenstaande niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een paspoort dat niet op zijn naam is gesteld.
Gelet hierop kan naar het oordeel van het hof – en in lijn met de standpunten van zowel de advocaat-generaal als de raadsman - niet wettig en overtuigend bewezen worden hetgeen de verdachte onder 2 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 03 december 2017 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een rugtas met inhoud en een laptop (Apple Macbook), toebehorende aan [benadeelde 1] .
Hetgeen onder 1 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder feiten 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met aftrek van de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht
De advocaat-generaal heeft tot vrijspraak voor feit 2 gerekwireerd en gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 58 (achtenvijftig) dagen met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in een trein op het Centraal Station in Amsterdam schuldig gemaakt aan diefstal van een rugtas met inhoud en een laptop. Hierbij heeft hij gehandeld uit oogpunt van eigen financieel gewin, zonder rekening te houden met de overlast en schade voor de gedupeerde. Het hof acht dit een ergerlijk feit, te meer doordat toeristen in Amsterdam herhaaldelijk slachtoffer worden van vermogenscriminaliteit. In het onderhavige geval, gelet op de ernst van het feit, de overlast die het veroorzaakt, de waarde van de betreffende goederen alsmede de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, kan niet volstaan worden met een andere dan een vrijheidsbenemende straf als na te melden.
Gelet op het feit dat het hof tot een vrijspraak met betrekking tot feit 2 is gekomen wordt aan verdachte een lagere straf opgelegd dan hem door de rechtbank is opgelegd.
Het hof acht, alles afwegende, een straf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 27 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
58 (achtenvijftig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.H.C. van Ginhoven, mr. M.J.A. Duker en mr. W.A.F. Damen, in tegenwoordigheid van
mr. D. Boessenkool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
4 mei 2018.
Mr. W.A.F. Damen is buiten staat het arrest te ondertekenen.