ECLI:NL:GHAMS:2018:1649

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 maart 2018
Publicatiedatum
22 mei 2018
Zaaknummer
23-004091-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak verkrachting in vereniging; bewijsminimum en steunbewijs voor dwang ontbreekt

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van verkrachting in vereniging en ontucht met een persoon onder de 16 jaar. De feiten betroffen een incident op 28 augustus 2015, waarbij de verdachte en een medeverdachte betrokken waren bij seksuele handelingen met een jong meisje van vijftien jaar. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de primair ten laste gelegde verkrachting, omdat de verklaringen van het slachtoffer niet voldoende steun vonden in andere bewijsmiddelen. De verdachte werd vrijgesproken van de primair ten laste gelegde feiten, maar het hof achtte het subsidiair ten laste gelegde, namelijk ontuchtige handelingen met een minderjarige, wel bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk. Het hof hield rekening met de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, dat psychisch leed had ondervonden door de gebeurtenissen. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof de immateriële schade op €1.200,00 vaststelde, naast een bedrag voor materiële schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004091-16
datum uitspraak: 5 maart 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 2 november 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-669211-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1985,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 15 februari 2018 en 19 februari 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 28 augustus 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, door geweld en/of een (andere) feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of een (andere) feitelijkheid [slachtoffer] (geboren [geboortedag 2] 2000 en welke zich in een kwetsbare positie bevond) één- of meermalen heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die (telkens) (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte en/of zijn mededader, die [slachtoffer] (telkens) gedwongen te dulden
- dat verdachte en/of zijn mededader, zijn/hun penis(sen) in de vagina van die [slachtoffer] duwde(n)/bracht(en),
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) (telkens) hierin dat verdachte en/of zijn mededader
- tegen die [slachtoffer] heeft/hebben gezegd dat zij zich moest uitkleden en/of
- tegen die [slachtoffer] heeft/hebben gezegd: "Hij gaat het met je doen. Ik heb je toch verteld van de foto's, als je wilt ga ik die sturen", althans woorden van gelijke strekking en/of dat het die foto's waren van die ene nacht en dat hij de foto's ook in de brievenbus zou gaan doen bij de moeder van die [slachtoffer] en dat het niet goed met die [slachtoffer] zou komen en/of
- aan de haren van die [slachtoffer] heeft/hebben getrokken;
- fysiek en/of geestelijk overwicht op die [slachtoffer] heeft/hebben gehad door het (aanzienlijke) leeftijdsverschil tussen die [slachtoffer], hem en/of zijn mededader en/of
- gebruik heeft/hebben gemaakt van de kwetsbare positie waarin die [slachtoffer] zich bevond, doordat:
- die [slachtoffer] verliefd was op verdachte en/of door hem onder druk werd gezet (om seks te hebben met verdachte en/of zijn mededader) en/of die [slachtoffer] door verdachte werd gesmeekt om naar hem en/of zijn vriend toe te komen en/of die [slachtoffer] onder invloed was van verdovende middelen en/of
door het (aldus) creëren en/of in stand laten/houden van een bedreigende en/of onveilige situatie voor die [slachtoffer], terwijl die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, tegen hem en/of zijn mededader (heeft gezegd/aangegeven dat zij geen seks (meer) wilde hebben en/of geen seksuele handelingen (meer) wilde verrichten met hem en/of zijn mededader,
terwijl voornoemde handeling(en) (telkens) plaatsvonden in een kamer (in een voor die [slachtoffer] onbekende woning) waarbij steeds verdachte en/of zijn mededader aanwezig was/waren en (aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft/hebben doen ontstaan;
subsidiair:
hij op of omstreeks 28 augustus 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, met [slachtoffer], geboren op [geboortedag 2] 2000, die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, één- of meermalen, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die (telkens) (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader zijn/hun penis(sen) in de vagina van die [slachtoffer] geduwd en/of gebracht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof op grond van een in hoger beroep gewijzigde tenlastelegging tot een beslissing komt.

Vrijspraak primair ten laste gelegde

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld voor de primair ten laste gelegde verkrachting in vereniging. De medeverdachte [medeverdachte] heeft, op verzoek van de verdachte, [slachtoffer] ‘geregeld’ voor seks, onder meer door [slachtoffer] te dreigen met het verspreiden van foto’s. [medeverdachte] en de verdachte zijn beiden in het lichaam van [slachtoffer] binnengedrongen tegen haar wil, terwijl zij zich in een kleine ruimte bevond tegenover twee mannen. De verdachte stond erbij toen [slachtoffer] zei dat ze het niet wilde en moet dat begrepen hebben. De advocaat-generaal baseert zich bij haar standpunt op de verklaringen van [slachtoffer], de verdachte en [medeverdachte] en de berichten die zijn aangetroffen in de telefoon van [slachtoffer].
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van het hem primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs. De verdachte heeft verklaard dat hij en [medeverdachte] inderdaad seks met [slachtoffer] hebben gehad, maar dat dit niet tegen haar wil is geweest. Het enige bewijsmiddel dat in het dossier voorhanden is voor het dreigen met het verspreiden van foto’s, is de verklaring van [slachtoffer] en die verklaring vindt geen of onvoldoende steun in andere bewijsmiddelen. Uit de overige ten laste gelegde feitelijkheden kan niet worden afgeleid dat sprake is geweest van dwang.
Oordeel van het hof
[slachtoffer] heeft verklaard dat zij op 28 augustus 2015 seks heeft gehad met [medeverdachte] en de verdachte, nadat [medeverdachte] haar daartoe had gedwongen door onder meer te dreigen (naakt)foto’s te sturen. Ten aanzien van de door [slachtoffer] genoemde dwang bevinden zich in het dossier foto’s van communicatie via WhatsApp die aan [medeverdachte] en [slachtoffer] wordt toegeschreven. Nu van deze berichten niet kan worden vastgesteld op welke datum het contact heeft plaatsgevonden en nu er sprake is geweest van meerdere seksuele contacten waarbij [slachtoffer], [medeverdachte] en andere mannen betrokken waren, kunnen die berichten de verklaring van [slachtoffer] met betrekking tot de dwang op 28 augustus 2015 onvoldoende bevestigen.
Het hof komt tot de conclusie dat in het dossier geen bewijsmiddel voorhanden is dat de verklaring van [slachtoffer] wat betreft de door feitelijkheden op haar uitgeoefende dwang door het dreigen met versturen van foto’s op die specifieke datum in voldoende mate bevestigt om aan het bewijsminimum te voldoen. Deze conclusie houdt niet in dat de verklaringen van [slachtoffer] onbetrouwbaar zijn, maar enkel dat haar verklaringen aangaande de op haar uitgeoefende dwang tot het hebben van seks met de verdachte en [medeverdachte] onvoldoende bevestiging vinden in de overige bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden om tot een strafrechtelijke bewezenverklaring te kunnen komen. Niet bewezen is daarom dat [slachtoffer] is gedwongen door het dreigen met het versturen van foto’s.
Naast het dreigen met het versturen van foto’s zijn verschillende andere feitelijkheden ten laste gelegd. Niet kan worden vastgesteld dat [slachtoffer] door die feitelijkheden is
gedwongentot het ondergaan van seksuele handelingen. Om die reden kan onbesproken blijven in hoeverre voor deze feitelijkheden voldoende bewijs voorhanden is voor een bewezenverklaring.
Gelet op het voorgaande is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewijsmiddelen ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde

1. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 15 februari 2018.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Op 28 augustus 2015 zei [medeverdachte]
(het hof begrijpt hier en verder: de medeverdachte [medeverdachte]): ‘Laten we naar mijn huis gaan.’ We zijn bij hem naar boven gegaan. Toen gingen [slachtoffer]
(het hof begrijpt hier en verder: [slachtoffer])en [medeverdachte] met elkaar vrijen, ze ging hem pijpen in mijn bijzijn. [slachtoffer] en ik hebben seks gehad.
2. Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2015195011 van 31 augustus 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], doorgenummerde pag. 2 01-2 13.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [slachtoffer], geboren [geboortedag 2] 2000, zakelijk weergegeven:
Afgelopen 28 augustus ging [medeverdachte] me weer appen van ‘kom’. Hij had gezegd ‘kom naar Mercator’. Toen kwam hij daar met een vriend. We gingen naar zijn huis, die vriend liep met ons naar binnen. Het is op het Mercatorplein of daar achter
(het hof begrijpt: te Amsterdam).Vervolgens moest ik seks hebben met die jongen en met hem, allebei vaginaal.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiair:
hij op 28 augustus 2015 te Amsterdam, tezamen en in vereniging een ander, met [slachtoffer], geboren op [geboortedag 2] 2000, die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die telkens bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers hebben verdachte en zijn mededader hun penissen in de vagina van die [slachtoffer] gebracht.
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

Oordeel van de rechtbank en standpunten van partijen
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg subsidiair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk. Subsidiair heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte voor het subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk.
De raadsman heeft bepleit, onder verwijzing naar de zogenaamde ‘Valkenburg-zaak’, dat de verdachte voor het subsidiair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De mededader heeft het slachtoffer, een jong meisje van vijftien jaar, ‘geregeld’ om seks mee te hebben in het huis van de mededader. De verdachte heeft vervolgens samen met zijn mededader met dit voor hem onbekende vijftienjarig meisje ontuchtige handelingen gepleegd die bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam. Eerst heeft de mededader, in zijn bijzijn en terwijl hij toekeek, seks met het meisje gehad en vervolgens heeft hij seks met haar gehad, terwijl de mededader toekeek. Hij heeft hiermee op grove wijze de lichamelijke integriteit van het nog heel jonge slachtoffer geschonden. Blijkens de wetsgeschiedenis strekt artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht tot de bescherming van de seksuele integriteit van personen die gelet op hun jeugdige leeftijd in het algemeen geacht moeten worden niet of onvoldoende in staat te zijn zelf die integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien. De verdachte heeft zich kennelijk op geen enkel moment afgevraagd hoe het nog jonge meisje stond tegenover het verrichten van de seksuele handelingen met een voor haar wildvreemde man, in bijzijn van de mededader, maar heeft zijn seksuele behoefte boven de belangen van het slachtoffer geplaatst en daarmee geen enkel respect getoond voor haar. Bovendien was er sprake van een groot leeftijdsverschil tussen hem en het meisje. De verdachte was op dat moment (op twee dagen na) dertig jaar, dubbel zo oud als het slachtoffer. Bovendien heeft hij door geen condoom te gebruiken het slachtoffer blootgesteld aan het risico van het krijgen van een seksueel overdraagbare aandoening. De geestelijke gezondheid van een jong meisje kan door seksueel misbruik ernstig worden geschaad. Deze geestelijke schade kan van lange duur zijn, omdat dergelijk misbruik een normale en gezonde seksuele ontwikkeling verstoort. Uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring en de vordering benadeelde partij blijkt ook dat het slachtoffer psychisch beschadigd is door hetgeen haar is overkomen. Zij voelt zich misbruikt en heeft nog steeds moeite de draad van haar leven weer op te pakken.
Door of namens de verdachte zijn geen (persoonlijke) omstandigheden naar voren gebracht die in de weg zouden staan aan een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf. Van dergelijke omstandigheden is ook niet anderszins gebleken.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat voor een dergelijk ernstig feit een taakstraf niet op zijn plaats is, maar slechts een vrijheidsstraf in aanmerking komt. De door de rechtbank opgelegde straf doet onvoldoende recht aan de ernst van het feit. Het hof is van oordeel dat geen andere straf in aanmerking komt dan een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij het onvoorwaardelijk deel van fikse duur is. Nu de vordering van de advocaat-generaal hoger is dan de straffen die gewoonlijk in dergelijke zaken worden opgelegd, zal het hof deze eis niet volgen. Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De vordering
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 9.272,00, bestaande uit € 9.000,00 immateriële schade en € 272,00 materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 890,67, bestaande uit € 800 immateriële schade en € 90,67 materiële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Gebleken is dat de gehele vordering in gelijke omvang tevens is ingediend in de strafzaken tegen twee verdachten met betrekking tot de beschuldiging van een zedendelict op 29 augustus 2015.
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het subsidiair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Deze vordering van € 272,00, is onderbouwd met stukken. Het hof relateert de kosten van € 272,00 voor een derde deel aan het onderhavige strafbare feit, en zal daarom een bedrag van € 90,67 toekennen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, zijnde 28 augustus 2015. De benadeelde partij zal voor het overige deel van de materiële vordering niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Het hof zal deze vordering hoofdelijk toekennen. Weliswaar is deze materiële schade niet gevorderd in de strafzaak van de mededader [medeverdachte], maar dat staat er niet aan in de weg dat de verdachte zijn mededader kan aanspreken voor (een deel van) de schade.
Niet betwist is dat aan de benadeelde partij door het primair bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit geestelijk letsel heeft opgelopen. Er is sprake geweest van een ernstige inbreuk op haar lichamelijke integriteit. De benadeelde partij heeft voldoende concrete en objectieve gegevens aangevoerd waaruit blijkt dat ten gevolge van het strafbare feit psychisch leed bij haar is ontstaan, waarvoor zij professionele behandeling heeft gekregen, te weten traumagerichte cognitieve gedragstherapie. Het hof begroot de immateriële schade die rechtstreeks door verdachte in vereniging met zijn mededader is toegebracht aan de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde strafbare feit gepleegd op 28 augustus 2015, voor zover op basis van de thans beschikbare gegevens vast te stellen, naar billijkheid op € 1.200,00. De verdachte is, samen met zijn mededader, tot vergoeding van de schade gehouden, zodat de vordering hoofdelijk zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Kosten rechtsbijstand
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg verzocht een bedrag van € 3.811,50 aan kosten voor rechtsbijstand te vergoeden. De rechtbank heeft, conform het liquidatietarief in civiele zaken, voor het opstellen van een vordering en het bijwonen van de behandeling ter terechtzitting twee punten toegekend ad € 384,00 per punt. In totaal heeft de rechtbank de rechtsbijstandskosten daarom voor een bedrag van € 768,00 toegekend.
In hoger beroep heeft de advocaat van de benadeelde partij meegedeeld dat zij instemt met de toepassing van het liquidatietarief. Zij heeft daarnaast meegedeeld dat zij de benadeelde partij in hoger beroep op toevoeging bijstaat, zodat de benadeelde partij alleen de proceskosten voor de procedure in eerste aanleg vordert.
Het hof begroot de kosten voor rechtsbijstand daarom op een bedrag van € 768,00.

Beslag

De inbeslaggenomen telefoon dient te worden teruggegeven aan de verdachte.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63, 245 en 248 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1
STK zaktelefoon; Kl: rood; NOKIA 5067372.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.290,67 (duizend tweehonderdnegentig euro en zevenenzestig cent) bestaande uit € 90,67 (negentig euro en zevenenzestig cent) materiële schade en € 1.200,00 (duizend tweehonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 768,00 (zevenhonderdachtenzestig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.290,67 (duizend tweehonderdnegentig euro en zevenenzestig cent) bestaande uit € 90,67 (negentig euro en zevenenzestig cent) materiële schade en € 1.200,00 (duizend tweehonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
22 (tweeëntwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op
28 augustus 2015.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Iedema, mr. P.F.E. Geerlings en mr. F.G. Hijink, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 maart 2018.
[…]
.