ECLI:NL:GHAMS:2018:1629

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 januari 2018
Publicatiedatum
18 mei 2018
Zaaknummer
23-001745-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen opzettelijk belemmeren van een aanhouding

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren op 3 februari 1996, was aangeklaagd voor het opzettelijk belemmeren van de aanhouding van een persoon door zich te bemoeien met de werkzaamheden van de politie. De tenlastelegging betrof een incident dat plaatsvond op 3 februari 2017, waarbij de verdachte samen met een medeverdachte de aanhouding van een bekende van hen trachtte te beletten. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte zich actief bemoeiden met de aanhouding, door tussen de politie en de aangehouden persoon te komen en door te proberen de arm van de aangehouden persoon los te trekken. Het hof heeft het verweer van de raadsman verworpen, die stelde dat er geen sprake was van medeplegen, en heeft geoordeeld dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 300,00 en 6 dagen hechtenis, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de ernst van het feit en de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001745-17
datum uitspraak: 23 januari 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 17 mei 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-022163-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 1996,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 januari 2018.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 3 februari 2017 te Amsterdam tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk enige handeling, gedaan door een (een) ambtena(a)ren, [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2], belast met de uitoefening van enig toezicht en/of belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, te weten de aanhouding van [naam], heeft belet, belemmerd en/of verijdeld, door [naam] te (trachten) te ontzetten en/of tussen [naam] en de ambtenaren in te komen en/of de arm van [naam] trachten los te trekken en/of zich tegen [verbalisant 1] en [naam] aan te drukken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bespreking van een in hoger beroep gevoerd verweer

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep het volgende bepleit. Er is geen sprake van medeplegen. De handelingen die de verdachte zelf heeft verricht zijn onvoldoende specifiek omschreven, nu niet staat beschreven hoe de verdachte de arm van [naam] heeft geprobeerd los te trekken. De verdachte moet daarom worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het proces-verbaal van bevindingen [1] van 3 februari 2017 van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], blijkt dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] in het gezelschap waren van de door deze verbalisanten aangehouden [naam]. Verdachte en zijn medeverdachte [verdachte] zijn voortdurend samen opgetrokken. Blijkens dit proces-verbaal hebben zij zich constant bemoeid met de aanhouding van [naam] en samen hebben zij constant geprobeerd [naam] te ontzetten. Onder die omstandigheden is er sprake van nauw en bewust samenwerken, waarbij zowel de verdachte als de medeverdachte een significante bijdrage heeft geleverd. Naar het oordeel van het hof is dan ook sprake van medeplegen.
Uit dit proces-verbaal blijkt eveneens dat de verdachte en de medeverdachte tussen de verbalisanten en [naam] probeerde te komen, dat de verdachte onder meer de arm van [naam] heeft geprobeerd los te trekken en de medeverdachte [medeverdachte] zich tegen de opsporingsambtenaar en [naam] aan heeft gedrukt in een poging om tussen deze ambtenaar en [naam] te komen. Onder die omstandigheden staat voldoende vast dat zij de aanhouding hebben belemmerd. Anders dan de raadsman is het hof niet van oordeel dat het proberen los te trekken van de arm specifieker omschreven had moeten worden, nu uit de beschrijving voldoende duidelijk is dat de verdachte zich op fysieke wijze met de aanhouding heeft bemoeid met het doel deze aanhouding te beletten.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 3 februari 2017 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk enige handeling, gedaan door ambtenaren, [verbalisant 1] en [verbalisant 2], belast met het opsporen van strafbare feiten, ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, te weten de aanhouding van [naam], heeft belemmerd, door [naam] te trachten te ontzetten en tussen [naam] en de ambtenaren in te komen en de arm van [naam] trachten los te trekken en zich tegen [verbalisant 1] en [naam] aan te drukken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsmiddelen

1. Een proces-verbaal met nummer PL1300-2017025080-3 van 3 februari 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] [doorgenummerde pagina’s 6-10].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisanten of één van hen:
Op 3 februari 2017 bevonden wij ons in uniform gekleed en met speciale opdracht belast op het Rembrandtplein te Amsterdam. Ik, verbalisant [verbalisant 1], vorderde het legitimatiebewijs van een man teneinde hem aan te houden ter zake vermoedelijke overtreding van artikel 426 van het Wetboek van Strafrecht. Ik, verbalisant [verbalisant 1], deelde de verdachte (het hof begrijpt hier en verder: [naam]) mede dat hij was aangehouden.
Van het begin tot het einde van de aanhouding hebben de twee andere mannen, die later bleken te zijn genaamd [medeverdachte] en [verdachte], zich bemoeid met de aanhouding. Deze twee mannen hebben constant geprobeerd de verdachte te ontzetten. Wij zagen dat de twee jongens tussen ons en de verdachte probeerden te komen en zag dat een van de mannen, [verdachte], de arm van de verdachte probeerde los te trekken uit de opbrenggreep. Ik, verbalisant [verbalisant 1], heb wederom de arm van de verdachte onder controle gebracht. Ik heb [verdachte] weggeduwd en zag dat [verdachte] zich wederom in onze richting begaf. Ik, verbalisant [verbalisant 1], zag dat [medeverdachte] probeerde tussen mij en de verdachte te komen door zich tegen mij en de verdachte aan te drukken en met luide stem te roepen dat we op moesten houden en de verdachte met rust moesten laten.
Verdachte: [naam].
Betrokkene: [medeverdachte], geboren op [geboortedag 2] 1988 te [geboorteplaats 2]
Betrokkene: [verdachte], geboren op [geboortedag 1] 1996 te [geboorteplaats 1]
2. De verklaring van de
verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 9 januari 2018.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik was op 3 februari 2017 op het Rembrandtplein in Amsterdam aanwezig bij de aanhouding van [naam].

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk enige handeling, door een ambtenaar belast met het opsporen van strafbare feiten ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belemmeren.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 250,00, in drie termijnen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 250,00.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Op het moment dat de ter plaatse aanwezige politieambtenaren een bekende van de verdachte hadden aangehouden, heeft de verdachte zich, samen met de medeverdachte, met die aanhouding bemoeid en het werk van die ambtenaren belemmerd. De verdachte en zijn medeverdachte hebben geprobeerd tussen de ambtenaren en de aangehouden persoon te komen en de arm van deze persoon los te trekken. De verdachte heeft door zijn handelen blijk gegeven van een gebrek aan respect jegens de politieambtenaren en heeft het hen lastiger gemaakt om hun werk te doen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 28 december 2017 is hij eerder ter zake van strafbare feiten, waaronder openlijke geweldpleging, onherroepelijk veroordeeld.
Dit weegt het hof in het nadeel van de verdachte mee.
Vanwege de ernst van het feit acht het hof een hogere geldboete dan door de politierechter opgelegd en door de advocaat-generaal gevorderd passend.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c en 184 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 300,00 (driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Ruige, mr. M.F.J.M. de Werd en mr. M. Senden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 januari 2018.
[…]
.

Voetnoten

1.Dossierpagina 6-10.