ECLI:NL:GHAMS:2018:1624

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 januari 2018
Publicatiedatum
18 mei 2018
Zaaknummer
23-002157-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zakkenrollen door first offender met lagere strafmaat

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 12 juni 2017 was gewezen. De verdachte, geboren in 1968 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was eerder vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, behalve ten aanzien van de strafoplegging, waarbij het hof een lagere gevangenisstraf heeft opgelegd dan eerder was gevorderd door de advocaat-generaal. De verdachte had zich samen met een medeverdachte schuldig gemaakt aan zakkenrollen, een misdrijf dat aanzienlijke hinder en onveiligheid veroorzaakt voor de slachtoffers, vaak toeristen. Het hof heeft in zijn overwegingen rekening gehouden met het feit dat de verdachte een first offender is en dat dit van invloed is op de strafmaat. Uiteindelijk is de gevangenisstraf vastgesteld op zes weken, waarbij de tijd in voorarrest in mindering wordt gebracht. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften, met name artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht, toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002157-17
datum uitspraak: 23 januari 2018
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 12 juni 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-684253-17 tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
thans zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
eerder opgegeven verblijfadres: [vestigingsplaats] .

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door politierechter in de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan haar onder 2 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 januari 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging - in zoverre zal het vonnis worden vernietigd- en met dien verstande dat het hof een bewijsmiddel aanpast.

Bewijsmiddel

Het hof past bewijsmiddel 3, het proces-verbaal van 31 mei 2017 met nummer 2017113665, in die zin aan, dat uit het proces-verbaal
nietwordt overgenomen voor het bewijs: “Ik zag dat [medeverdachte] en [verdachte] een nauw samenwerkingsverband hadden en dat zij beiden nauwelijks met elkaar communiceerde. Zij waren duidelijk op de hoogte van elkaars werkwijze en ondersteunden elkaar daar waar nodig was. Ze hadden genoeg aan een blik en “figuurlijk” half woord om de zakkenrollerij ten uitvoer te brengen.”

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht weken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich, samen met een ander, schuldig gemaakt aan zakkenrollen. Zakkenrollen is een misdrijf dat bij de benadeelden, veelal toeristen, bijzonder veel hinder, schade en gevoelens van onrust en onveiligheid veroorzaakt en in de samenleving ongenoegen teweeg brengt.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 28 december 2017 is zij in Nederland niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof acht, gelet op het feit dat de verdachte een zogeheten first offender is en gelet op de bestaande oriëntatiepunten, een lagere straf passend dan door de politierechter is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Ruige, mr. M.F.J.M. de Werd en mr. M. Senden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 januari 2018.
=========================================================================
[medeverdachte]