ECLI:NL:GHAMS:2018:1604

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 mei 2018
Publicatiedatum
15 mei 2018
Zaaknummer
23-003427-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep wegens onvoldoende bewijs in poging tot moord/doodslag

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van poging tot moord/doodslag en het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een slachtoffer op 30 september 2014 in Amsterdam. De zaak kwam voor het hof na een eerdere zitting op 30 maart 2016 en een zitting op 1 mei 2018. De verdachte werd vrijgesproken omdat het hof oordeelde dat de herkenningen door de aangeefster en een getuige niet betrouwbaar waren. De aangeefster had de verdachte herkend, maar het hof merkte op dat haar beschrijving mogelijk was beïnvloed door haar eerdere kennis van de verdachte. De getuige had ook een onbetrouwbare herkenning gedaan, waarbij de selectie van de fotoconfrontatie niet overeenkwam met de door hem gegeven signalement. Het hof concludeerde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen. De vordering van de benadeelde partij werd afgewezen omdat de verdachte niet schuldig werd bevonden. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003427-15
datum uitspraak: 15 mei 2018
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 21 augustus 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-654253-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 30 maart 2016 en 1 mei 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij:
primair:
op of omstreeks 30 september 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven met dat opzet die [slachtoffer] eenmaal of meermalen (met kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de nek en/of een vinger en/of een hand, in elk geval in het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden;
subsidiair:
op of omstreeks 30 september 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een steekwond in de nek en/of een steekwond in een vinger/gescheurde pees van een vinger), heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] met dat opzet die [slachtoffer] eenmaal of meermalen (met kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de nek en/of een vinger en/of een hand, in elk geval in het lichaam, te steken en/of te snijden;
meer subsidiair:
op of omstreeks 30 september 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] eenmaal of meermalen (met kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de nek en/of een vinger en/of een hand, in elk geval in het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Standpunt van de raadsman

De raadsman heeft zich – kort samengevat – op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.

Standpunt van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor de primair ten laste gelegde poging tot doodslag zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van voorarrest.

Overwegingen hof

Herkenning door aangeefster [slachtoffer]
Het hof neemt als vaststaand aan dat de aangeefster [slachtoffer] op 30 september 2014 bij het Javaplein in Amsterdam door een man met een scherp voorwerp in haar vinger en nek is gestoken. De aangeefster heeft verklaard dat zij de verdachte herkende als de man die haar had gestoken. De aangeefster heeft voorts verklaard dat volgens haar de aanleiding een ruzie was tussen haar en de verdachte, waarbij de verdachte zou hebben gedreigd dat hij haar zou vermoorden. Zij kende de verdachte als [verdachte], iemand aan wie zij via haar zus was voorgesteld als een mogelijke huwelijkskandidaat.
De aangeefster heeft verklaard dat de dader op een fiets was en heeft hem omschreven als een man van Egyptische afkomst, ongeveer 170 centimeter lang met een slank postuur, donkere ogen en donker krullend haar, met een zwarte jas, een capuchon met wit en zwart aan de rand en brildragend.
Het hof merkt op dat de aangeefster in haar beschrijving van de dader kennelijk, bewust of onbewust, kenmerken noemt die zij aan de verdachte toeschrijft, waardoor het onduidelijk is in hoeverre het door haar gegeven signalement van de dader is ingekleurd door haar verwachting te worden lastig gevallen door de verdachte, die zij kende als [verdachte], een man van Egyptische afkomst met de hiervoor genoemde uiterlijke kenmerken. Meer specifiek lijkt de aangeefster de kenmerken ‘donker krullend haar’ en ‘brildragend’ te relateren aan hoe zij de verdachte kende en zich herinnerde, nu de aangeefster aan haar beschrijving van de haardracht van de dader – ‘donker krullend haar’ – toevoegt: ‘tenminste dat had hij in maart/april’ en het kenmerk ‘brildragend’ door geen enkele andere getuige is genoemd. Volgens de verklaring van de aangeefster had zij de verdachte in genoemde periode voor het laatst gezien. Dit zou erop kunnen duiden dat de aangeefster het signalement van de dader heeft gebaseerd op haar herinnering aan de verdachte.
Herkenning door getuige [getuige]
Het hof constateert dat de selectie van de voor de fotoconfrontatie gebruikte politiefoto’s niet lijkt te hebben plaatsgevonden op basis van de door de getuige [getuige] verstrekte signalementskenmerken van de vermoedelijke dader, maar dat de politie zich bij de selectie kennelijk heeft laten leiden door een eigen (vrije) interpretatie van het door de getuige gegeven signalement van de vermoedelijke dader. Het door de politie gebruikte signalement, te weten ‘getinte man met Noord-Afrikaans uiterlijk en rond de 30 jaar’ komt niet overeen met het door [getuige] gegeven signalement, te weten: ‘vermoedelijk Marokkaanse of Turkse man, slank postuur, geen gezichtsbeharing, leeftijd ongeveer 25 tot 30 jaar en gekleed in een donkerblauw joggingpak met capuchon.’ In de fotoreeks zijn foto’s van personen opgenomen die evident niet voldoen aan de door [getuige] genoemde signalementskenmerken, zoals postuur (slank), leeftijd (20 tot 30 in plaats van rond de 30) en vooral de gezichtsbeharing (de vermoedelijke dader had geen gezichtsbeharing volgens [getuige], terwijl de nummers 1, 2, 5 en 8 van de confrontatie baardgroei hebben (p. 169)). Voorts is van een ‘vermoedelijk Marokkaanse of Turkse man’ een ‘Noord-Afrikaanse man’ gemaakt en wordt gebruik gemaakt van een kenmerk dat niet door de getuige is genoemd, namelijk dat het om een getinte man zou gaan.
Uit het proces-verbaal van de fotoconfrontatie (p. 168) blijkt voorts dat [getuige], terwijl hij de selectie van de foto’s bekeek, weliswaar uit eigen beweging de foto van de verdachte (nummer 5) heeft aangewezen, maar dat hij vervolgens heeft verklaard dat hij twijfelde tussen de foto’s 5 en 11. Foto 11 is niet aangetroffen in het dossier en het is niet duidelijk geworden welke figurant [getuige] met nummer 11 zou kunnen hebben bedoeld.
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden acht het hof de herkenning door de getuige onvoldoende betrouwbaar en zal deze daarom niet gebruiken voor het bewijs.
Telefoongesprek op 2 oktober 2014
Op 2 oktober 2014 (twee dagen na het steekincident) is er een telefoongesprek onderschept tussen het getapte nummer van de verdachte (eindigend op [nummers 1]) en de gebruiker van het telefoonnummer eindigend op [nummers 2]. Het hof merkt op dat de inhoud van dit gesprek weliswaar vragen oproept, maar verder te weinig aanknopingspunten biedt voor het daderschap van de verdachte ten aanzien van het hem ten laste gelegde.
Aanstralen privételefoon van de verdachte
De verdachte maakte gebruik van het telefoonnummer [telefoonnummer]. De verdachte heeft verklaard dat hij zijn telefoon ten tijde van het steekincident niet bij zich had; zijn telefoon was op de plek waar hij woonde.
In de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van de verdachte (eindigend op [nummers 1]) is een uitgaand telefoongesprek geregistreerd op 30 september 2014 om 21:17:34 uur. De telefoon van de verdachte straalde op het moment van het telefoongesprek de zendmast aan die zich bevindt op de [adres 1]. De [adres 1] bevindt zich in de omgeving van het (toenmalige) verblijfadres van verdachte, te weten [adres 2]. Bij de politie is om 21:08 uur een melding aangemaakt van de steekpartij. Uit de routeplanner van Google Maps blijkt dat de reistijd per fiets van het Javaplein naar de [adres 2] negen minuten duurt waaraan de conclusie zou kunnen worden verbonden dat de verdachte ten tijde van het steekincident op de plaats delict is geweest. Zoals de raadsman heeft aangevoerd gaat het hierbij echter om de theoretische mogelijkheid dat de verdachte binnen negen minuten de afstand tussen het Javaplein en de [adres 2] per fiets zou kunnen hebben afgelegd. Daarmee is echter nog niet gezegd dat dat ook het geval is geweest. De dader is volgens de getuige [getuige] immers niet direct vanaf het Javaplein richting de [adres 2] gegaan, maar is eerst via de Molukkenstraat richting de Zeeburgerdijk gefietst. Dit zou kunnen betekenen dat de verdachte, als hij al ten tijde van het steekincident op de plaats delict is geweest, langer dan negen minuten onderweg is geweest waardoor het minder waarschijnlijk is dat zijn telefoon op het genoemde tijdstip contact met de zendmast aan de Roeterstraat zou kunnen maken. Bovendien biedt de omstandigheid dat de telefoon van de verdachte een zendmast in de directe omgeving van zijn toenmalige woonadres aanstraalde juist steun aan zijn – door zijn toenmalige huisgenote [naam] bevestigde – alibi dat hij op dat moment gewoon thuis was.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de plaatsbepaling van de telefoon van de verdachte niet ondersteunend is voor het bewijs dat de verdachte ten tijde van het steekincident op de plaats delict aanwezig is geweest.
Conclusie
Alles in aanmerking genomen is het hof van oordeel dat op grond van de inhoud van het strafdossier niet met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid is komen vast te staan dat het de verdachte is geweest die het primair dan wel (meer) subsidiair ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Dat betekent dat de verdachte wegens onvoldoende bewijs hiervan moet worden vrijgesproken.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 12.859,84 aan materiële en immateriële schadevergoeding. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 10.859,84. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen, mr. F.A. Hartsuiker en mr. A.E. Kleene-Krom, in tegenwoordigheid van mr. K. Sarghandoy, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 mei 2018.
[…]